Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2022 in de zaak tussen
[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser
Procesverloop
6 december tot 20 december 2019. Vanaf 20 december 2019 krijgen eiser en zijn partner een bijstandsuitkering naar de norm van gehuwden. Over de periode van 6 december 2019 tot en met 24 april 2020 wordt de uitkering verstrekt in de vorm van een geldlening.
Vanaf 25 april 2020 ontvangen eiser en zijn partner de bijstand om niet.
Overwegingen
1. Feiten
20 december 2019. Op 20 december 2019 is de partner van eiser, [naam partner] , bij hem komen wonen. Daarom heeft het college besloten dat eiser en zijn partner vanaf 20 december 2019 een bijstandsuitkering krijgen toegekend naar de norm van gehuwden. De bijstandsuitkering wordt over de periode van 6 december 2019 tot en met 24 april 2020 in de vorm van een geldlening verstrekt. Vanaf 25 april 2020 krijgen eiser en zijn partner de bijstandsuitkering om niet.
2. Het bestreden besluit
3. Standpunt van eiser
Ter zitting heeft eiser over de eerste lening van € 12.000,- , anders dan in bezwaar, betoogd dat deze zag op kosten voor levensonderhoud, omdat zijn werkgever zijn salaris niet meer uitbetaalde. De tweede lening van € 15.000,- zag op kosten die een oom van zijn partner heeft gemaakt voor haar kosten van levensonderhoud in Albanië.
3. Wettelijk kader
4. Beoordeling door de rechtbank
€ 6.979,61 gestort. Tot 6 december 2019 beschikte eiser over een ziektewetuitkering, zodat voor eiser in beginsel vanaf 6 december 2019 de noodzaak kon ontstaan om in te teren op zijn vermogen. Naar het oordeel van de rechtbank is de ingangsdatum van het interen dan ook 6 december 2019 en niet, zoals eiser stelt, 28 mei 2019. De stelling van eiser dat zijn ziektewetuitkering destijds ontoereikend was, omdat hij van die uitkering ook zijn kinderen in Nederland en zijn partner in Albanië moest onderhouden, kan niet tot een ander oordeel leiden. De ziektewetuitkering was op bijstandsniveau en daarmee wordt eiser geacht in het levensonderhoud van hem en zijn kinderen te kunnen voorzien. Met de bedragen die eiser betaalde voor zijn partner in Albanië hoefde het college geen rekening te houden, omdat eiser en zijn partner niet getrouwd waren en dat eiser als zodanig geen onderhoudsplicht had jegens haar.
6% van de bijstandsuitkering wordt ingehouden ter aflossing van de vordering. Dit was conform het toen geldende beleid van het college. In de nieuwe Wet vereenvoudiging beslagvrije voet wordt 5% van de bijstandsuitkering gehanteerd ter aflossing van een vordering. Voor het anticiperen op de Wet vereenvoudig beslagvrije voet heeft het college niet direct aanleiding hoeven zien, omdat uit artikel XXII van deze wet blijkt dat de wetgever heeft voorzien in overgangsrecht voor maximaal 12 maanden. Ter zitting is gebleken dat het college vanaf april 2021 de aflossingsnorm heeft bijgesteld naar 5% waarmee het college nu voldoet aan de nieuwe regelgeving.