ECLI:NL:CRVB:2016:4444
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bijstandsverlening in de vorm van lening en de terugbetaling aan moeder; onderzoek naar verantwoordelijkheidsbesef en vermogen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen, waarbij de bijstandsverlening in de vorm van een lening is vastgesteld. Appellant had bij zijn aanvraag om bijstand bankafschriften overgelegd waaruit bleek dat hij in januari 2013 een aanzienlijk bedrag had overgemaakt naar de bankrekening van zijn moeder. Het college oordeelde dat appellant onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef had getoond, omdat hij kort voor zijn aanvraag om bijstand een bedrag van € 21.261,33 had overgemaakt, terwijl hij recht had op bijstand. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de terugbetaling aan zijn moeder betrekking had op een lening voor een studiereis die niet doorging. Hij stelde dat het college ten onrechte de ingangsdatum van de bijstand op 5 februari 2013 had vastgesteld, terwijl hij zich al op 30 januari 2013 had gemeld voor een aanvraag. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college onvoldoende had onderzocht hoe appellant in zijn levensonderhoud had voorzien in de periode tussen 1 september 2012 en 5 februari 2013. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant.