ECLI:NL:RBZWB:2022:2918

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8220
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing maatwerkvoorziening woningaanpassing op grond van de Wmo na ongeval

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw die na een aanrijding met een hond beperkingen heeft opgelopen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres had een maatwerkvoorziening aangevraagd voor woningaanpassing op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), maar het college heeft deze aanvraag afgewezen. Eiseres heeft in beroep gesteld dat de afwijzing onterecht was, omdat de woning aan [adres 1] niet geschikt was voor haar en haar jongste zoon, die ook beperkingen heeft na een ongeval. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op goede gronden heeft afgewezen, omdat eiseres de nieuwe woning had aangekocht zonder voorafgaand overleg met het college. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen andere geschikte woningen beschikbaar waren ten tijde van de aankoop. De rechtbank heeft de afwijzing van de maatwerkvoorziening door het college bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van voorafgaand overleg met het college bij aanvragen voor maatwerkvoorzieningen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8220 WMO

uitspraak van 31 mei 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. I.T.A. Duis
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Met het besluit van 11 februari 2020 (primair besluit) heeft het college de door eiseres aangevraagde maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (verder: Wmo) afgewezen.
Met het besluit van 16 juli 2020 heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primair besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 24 februari 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres is op 3 februari 2017 na een aanrijding met een hond van haar fiets gevallen, waarbij zij op haar rechterzij en hoofd is gevallen. Eiseres heeft hier beperkingen aan het rechteronderbeen overgehouden en kan hierdoor onder meer moeilijk traplopen. Op 13 januari 2018 is de jongste zoon van eiseres op de fiets aangereden door een auto. Na een periode van intensieve revalidatie resteert bij de zoon onder meer hemiparese links met een licht afwijkend en daardoor moeizamer looppatroon. Voor de verzorging van de jongste zoon is een persoonsgebonden budget (verder: pgb) toegekend.
Ten tijde van beide ongevallen woonde het gezin – bestaande uit eiseres, haar echtgenoot en
drie minderjarige zonen – in een rijtjeswoning aan [adres 1] 7 te [plaatsnaam] . In maart 2019 heeft het gezin een andere woning gekocht aan de [adres 2] 24 te [plaatsnaam] .
Eiseres heeft zich op 7 oktober 2019 gemeld voor het aanvragen van een maatwerkvoorziening ten behoeve van aanpassing van de nieuwe woning. Het keukentafelgesprek heeft op 30 oktober 2019 plaatsgevonden. Het plan van aanpak is op 25 november 2019 afgerond en aan eiseres verzonden. Het college acht een maatwerkvoorziening niet nodig, omdat eiseres in voldoende mate kan traplopen en gebruik kan maken van de elementaire ruimten. In het primaire besluit van 11 februari 2020 is de maatwerkvoorziening daarom afgewezen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en is op 17 maart 2020 telefonisch gehoord. Na de hoorzitting heeft het college – zowel voor de beperkingen van eiseres als die van de jongste zoon – advies gevraagd aan Oreon.
In het bestreden besluit heeft het college – onder verwijzing naar de adviezen van Oreon – geconcludeerd dat eiseres zonder overleg is verhuisd naar een ongeschikte woning. Weliswaar was de oude woning aan [adres 1] 7 te [plaatsnaam] niet geschikt voor eiseres en de jongste zoon, maar uit het rapport van Oreon blijkt dat deze woning wel geschikt te maken is door het plaatsen van een traplift. De woning aan de [adres 2] 24 te [plaatsnaam] is zonder overleg met het college door eiseres en haar echtgenoot gekocht en pas daarna is de maatwerkvoorziening aangevraagd. Deze woning dient volgens de eigen verklaring van eiseres en de door haar ingediende rapporten ingrijpend aangepast te worden middels een kostbare verbouwing. Volgens het college is door eiseres niet aangetoond dat de aangekochte woning de meest geschikte woning is. De afwijzing van de maatwerkvoorziening is gehandhaafd.
Omvang geschil
2. In geschil is of het college op goede gronden de aangevraagde maatwerkvoorziening heeft afgewezen.
Beroepsgronden eiseres
3. Eiseres voert in beroep aan dat het plaatsen van een traplift in de oude woning de belemmeringen voor de jongste zoon en haarzelf niet zou hebben opgelost. Uit de adviezen van ABC in Letsel, Trivium en Oreon volgt dat de woning aan [adres 1] 7 niet geschikt was. Deze woning was volgens eiseres ook niet geschikt te maken middels het plaatsen van een traplift. De adviseur van het college, die heeft gerapporteerd dat een traplift voldoende zou zijn, is geen bouwkundige. Het college heeft niet onderzocht of het plaatsen van een traplift in de woning aan [adres 1] überhaupt mogelijk is.
In het kader van de letselschadeclaim naar aanleiding van het ongeval van de jongste zoon heeft Trivium namens de aansprakelijk gestelde partij onderzoek gedaan. Uit de rapportage van Trivium volgt dat er geen woningen waren die direct geschikt zouden zijn voor eiseres en haar zoon. Trivium kan dan ook de aankoopbeslissing volgen.
Tot slot voert eiseres aan dat de menselijke maat maakt dat de rechtspraak over het niet vooraf voeren van overleg terzijde moet worden geschoven vanwege de mentale belasting van eiseres en haar gezin.
Verweer
4. Het college stelt zich – onder verwijzing naar het bestreden besluit – op het standpunt dat eiseres de nieuwe woning heeft aangekocht voordat zij zich heeft gemeld voor een maatwerkvoorziening. Daarnaast stelt het college dat in de oude woning wel een traplift geplaatst had kunnen worden, omdat niet gebleken is van rolstoelafhankelijkheid van eiseres en haar zoon.
Wettelijk kader
5. De relevante regels zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
6.1
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het college op goede gronden de kosten van aanpassing van de aangekochte woning heeft afgewezen. Vast staat dat zowel eiseres als de jongste zoon beperkt zijn voor onder meer traplopen en meer dan 100 meter buitenshuis lopen. Eiseres is voorts nog beperkt voor staan en de jongste zoon dient zich (bij overmatige prikkels) terug te kunnen trekken in een rustige ruimte. Niet in geschil is dat zowel de voormalige woning als de aangekochte woning, zonder aanpassingen, niet geschikt zijn voor eiseres en haar zoon.
6.2
Gelet op artikel 4.1, vierde lid, in samenhang met artikel 4.3, eerste lid en artikel 4.7, derde lid, sub e, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg 2020 (Verordening) verstrekt het college, bij een noodzakelijke maatwerkvoorziening, de goedkoopst compenserende voorziening en wordt geen woonvoorziening verstrekt als eiseres niet is verhuisd naar de op dat moment meest geschikte woning, tenzij het college daarvoor vooraf schriftelijke toestemming heeft verleend.
De rechtbank stelt vast dat de (beoogde) aankoop van de woning aan de [adres 2] niet is gemeld aan het college en dat er voorafgaand ook geen overleg heeft plaatsgevonden. Tussen partijen is verder niet in geschil dat deze woning (nog) niet geschikt is en (tegen hoge kosten) aangepast dient te worden. Vaststaat dat het college in ieder geval geen voorafgaande toestemming voor de aankoop van deze woning heeft gegeven. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ligt het in een situatie, waarin iemand zich na de aankoop van een woning meldt bij het college voor een woningaanpassing aan die woning, op de weg van die persoon om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat ten tijde van de aankoop van de woning geen geschikte woningen beschikbaar waren. [1]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat er ten tijde van de aankoop van de woning aan de [adres 2] geen andere woning beschikbaar was die, gelet op de relevante beperkingen, voor haar en de jongste zoon geschikt zou zijn geweest. Het onderzoek van Trivium waar eiseres naar verwijst, acht de rechtbank in dit kader onvoldoende. De rechtbank leidt uit het dossier af dat het onderzoek van Trivium naar andere geschikte woningen pas een jaar na aankoop van de huidige woning is uitgevoerd. Trivium heeft hierbij naar andere woningen verwezen, maar niet duidelijk is in hoeverre de door Trivium aangegeven woningen nog aangepast moesten worden. De uitwerking van Trivium is onvoldoende om nu vast te stellen dat de aangekochte woning destijds de meest geschikte woning was. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.3
Eiseres heeft tijdens de mondelinge behandeling nog benadrukt dat de beperkingen van haar jongste zoon ook voor psychische gevolgen zorgen, dat de aankoop van de huidige woning mede daarop terug te voeren is en dat men ook onder tijdsdruk stond omdat er in maart 2019 nog maar gedurende een korte periode een hypothecaire lening verkregen kon worden. De rechtbank begrijpt dat eiseres en haar gezin de afgelopen jaren een zeer zware periode hebben doorgemaakt. Dat neemt evenwel niet weg dat naar vaste rechtspraak nog steeds van eiseres verlangd mag worden dat zij – als zij een maatwerkvoorziening van het college wenst – vooraf het college betrekt. Het gegeven dat er geen overleg heeft plaatsgevonden, komt voor rekening en risico van eiseres. Ook deze grond slaagt dus niet.
Conclusie
7. Het college heeft de afwijzing van de maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing op goede gronden gehandhaafd. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 31 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage:

Artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
woningaanpassing: bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte,
Artikel 2.1.2, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015De gemeenteraad stelt periodiek een plan vast met betrekking tot het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015De gemeenteraad stelt bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
Artikel 2.2.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015Het college bevordert en treft de algemene voorzieningen ter bevordering van de zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid.
Artikel 2.3.2, eerste lid en vierde lid, sub a, b, c en e van de Wet maatschappelijke ondersteuning 20151. Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding. 4. Het college onderzoekt: a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt, b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang, c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang, e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening
houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 4.1, vierde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg 2020
Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst compenserende voorziening.
Artikel 4.3, eerste lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg 2020
Het college beoordeelt, in aanvulling op artikel 4.1, eerst of de client kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning en die verhuizing kan leiden tot het bereiken resultaat. (…)
Artikel 4.7, derde lid, sub e, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg 2020
Het college verstrekt geen woonvoorziening: indien de client niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijke toestemming is verleend door het college.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 28 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2951, en 15 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:944.