ECLI:NL:CRVB:2020:944
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- L.M. Tobé
- G.S.M. van Duinkerken
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voor maatwerkvoorziening traplift op grond van Wmo 2015
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een traplift door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellant, geboren in 1966 en bekend met de ziekte van Bechterew, heeft op 26 juni 2017 een aanvraag ingediend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college heeft deze aanvraag op 29 juni 2017 afgewezen, met als argument dat appellant naar een niet geschikte woning was verhuisd en dat hij zijn hulpvraag redelijkerwijs had kunnen voorzien.
De rechtbank Rotterdam heeft in een eerdere uitspraak op 15 januari 2019 het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet kon wachten op andere woningen, omdat zijn oude woning zou worden gesloopt, en dat er geen andere geschikte woningen beschikbaar waren. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 4 maart 2020 behandeld, waarbij mr. G.A.S. Maduro als advocaat van appellant optrad en mr. A. Wintjes het college vertegenwoordigde.
De Raad heeft overwogen dat appellant, gezien zijn verhuizing naar een woning met een trap, had moeten voorzien dat hij belemmeringen zou ondervinden. De Raad oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er ten tijde van de verhuizing geen geschikte woningen beschikbaar waren. Ook zijn argumenten over de hardheidsclausule werden niet gehonoreerd. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.