In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 12 juni 2020, waarin zijn WIA-uitkering werd verlaagd. Eiser, die als operator werkte, was sinds 19 mei 2017 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Het UWV had eerder een WIA-uitkering toegekend, maar na bezwaar van de werkgever werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 50,40%. De rechtbank heeft op 24 mei 2022 uitspraak gedaan na een zitting op 13 april 2022, waar eiser en zijn vertegenwoordiger aanwezig waren, en het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M.B.A. van Grinsven.
De rechtbank heeft de feiten en het wettelijk kader onderzocht, waarbij de medische beoordeling van het UWV centraal stond. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben de beperkingen van eiser beoordeeld en vastgesteld dat hij niet volledig arbeidsongeschikt was. Eiser voerde aan dat zijn klachten waren verergerd en dat hij recht had op een IVA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het UWV onterecht de mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld en dat het bezwaar van de werkgever ongegrond was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Eiser kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.