ECLI:NL:RBZWB:2022:2843

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2129
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van toeslag op basis van de Toeslagenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de herziening en terugvordering van een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Eiser ontving sinds 3 augustus 2015 een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en had recht op een toeslag. Het UWV heeft echter op 6 februari 2020 besloten om de toeslag over de periode van 1 januari 2017 tot en met 4 april 2017 te herzien en terug te vorderen, omdat het gezinsinkomen van eiser en zijn partner boven de toegestane grens uitkwam. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 23 april 2020. Eiser heeft vervolgens op 17 mei 2021 beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep ontvankelijk is, omdat eiser het bestreden besluit pas op 7 april 2021 heeft ontvangen. De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke gronden van het beroep beoordeeld. Eiser stelde dat zijn inkomsten niet hoger waren dan opgegeven en dat het UWV niet had moeten terugvorderen. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV terecht de toeslag had herzien en teruggevorderd, omdat het gezinsinkomen van eiser en zijn partner per 1 januari 2017 hoger was dan de toegestane grens van € 71,34 per dag. De rechtbank heeft geen dringende redenen gezien om van intrekking van de toeslag af te wijken.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV het teveel betaalde bedrag van € 532,62 terecht had teruggevorderd. Tevens heeft de rechtbank het UWV opgedragen om het griffierecht en de reiskosten van eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats [plaatsnaam 2]
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2129 TW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 6 februari 2020 (primaire besluit) heeft het UWV besloten eisers toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) die hij ontving op zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) te herzien (lees: in te trekken) over de periode van 1 januari 2017 tot en met 4 april 2017 en de als gevolg daarvan onverschuldigd betaalde toeslag van hem terug te vorderen tot een bedrag van € 532,62 bruto.
In het besluit van 23 april 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 17 mei 2021 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 13 april 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser en mr. J.F.C.A.M. Weterings namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiser ontving sinds 3 augustus 2015 een uitkering op grond van de WW, berekend naar een dagloon van € 25,89 met daarop een toeslag van € 5,99 bruto gedurende de eerste twee maanden en een toeslag van € 7,19 bruto vanaf 3 oktober 2015. Eiser en zijn partner hebben samen een muzieklespraktijk. De inkomsten uit die praktijk vulde eiser maandelijks in op de inkomstenopgave. Op 22 mei 2017 heeft het UWV eiser meegedeeld dat zijn WW-uitkering en toeslag per 5 april 2017 worden beëindigd in verband met het bereiken van de AOW-leeftijd. Op 25 april 2018 heeft het UWV eiser meegedeeld dat hij over 2016 recht heeft op een nabetaling van toeslag van € 113,75.
Bij het primaire besluit heeft het UWV de toeslag over 2017 (de periode van 1 januari 2017 tot en met 4 april 2017) herzien (lees: ingetrokken) en het teveel betaalde bedrag van
€ 532,62 bruto van hem teruggevorderd.
2.
Het bestreden besluit.
Het UWV wijst erop dat in geval van inkomsten uit zelfstandige arbeid pas achteraf, aan de hand van de definitieve belastingaanslagen, is vast te stellen of de toeslag juist is bepaald. Het fiscale inkomen van eiser en zijn partner was zodanig dat er over de periode van 1 januari 2017 tot en met 4 april 2017 geen recht op toeslag bestond. Het UWV vordert de teveel betaalde toeslag terug. Het UWV stelt dat de hoogte van de terugvordering niet van dien aard is dat deze niet terugbetaald zou kunnen worden. Bij terugbetaling wordt rekening gehouden met eisers financiële situatie.
3.
Standpunt van eiser.
Ten aanzien van de late indiening van het beroepschrift geeft eiser aan dat hij pas op 7 april 2021 bekend is geworden met het bestreden besluit. Naar aanleiding van brieven van het UWV van 1 maart en 3 maart 2021 heeft eiser navraag gedaan naar zijn bezwaar. Pas daarna ontving hij een kopie van het bestreden besluit. Eiser merkt op dat een hoorzitting destijds niet mogelijk was vanwege de coronamaatregelen. Eiser stelt dat het UWV volledig is voorbijgegaan aan zijn vraag van 3 maart 2020 of het kan zijn dat sprake is van een vertekend beeld over de inkomsten in de eerste vier maanden van 2017. Eiser stelt dat de inkomsten niet hoger waren dan hij had opgegeven op de inkomstenformulieren. Als er op grond daarvan geen recht op toeslag bestond had het UWV dat volgens eiser toen moeten meedelen en niet moeten uitkeren. Eiser wijst erop dat hij en zijn partner de behaalde winst als pensioenaanvulling gebruiken voor na hun 70e jaar. Als gevolg van corona is hun omzet met 70% verminderd.
4.
Wettelijk kader.
Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a van de Toeslagenwet wordt voor een gehuwde als inkomen aangemerkt: de som van het inkomen uit arbeid of overig inkomen van hemzelf en van zijn echtgenoot.
Op grond van artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder b van de Toeslagenwet herziet het UWV, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, een dergelijk besluit of trekt zij dat in indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van het tweede lid kan het UWV, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Op grond van artikel 20, eerste lid, van de Toeslagenwet wordt de toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
Op grond van het vijfde lid kan het UWV, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Op grond van artikel 4.1, vijfde lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten worden bij de toepassing van het eerste lid het belastbaar loon, het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, de belastbare winst uit onderneming en de uitkering, bedoeld in de artikelen 2:2, eerste lid, onderdelen c, d en e, en 3:2, eerste lid, onderdelen c, d en e, evenredig toegerekend aan de betreffende kalendermaanden in het boek- of kalenderjaar.
5.
Beoordeling van de rechtbank.
5.1.
Ontvankelijkheid van het beroep.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepsschrift zes weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is, voor zover van belang, bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbende zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het eind van de termijn is ontvangen.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij het bestreden besluit pas heeft ontvangen bij brief van het UWV van 7 april 2021 nadat hij bij brief van 18 maart 2021 had geïnformeerd naar de stand van zaken van zijn bezwaarschrift. Eiser bestrijdt daarmee dat het door hem ingestelde beroep van 17 mei 2021 te laat is ingediend.
In beginsel moet het UWV aannemelijk maken dat de beslissing op bezwaar op het adres van eiser is ontvangen, dan wel dat de uitspraak op bezwaar eiser op een andere wijze heeft bereikt (zie Hoge Raad van 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416).
Vaststaat dat het UWV de beslissing op bezwaar niet aangetekend heeft verzonden. In dat geval moet, zoals volgt uit vaste jurisprudentie (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2265 en Hoge Raad van 12 juli 2019, ECLI:NLHR:2019:1175) de verzending aannemelijk worden gemaakt door een deugdelijke verzendadministratie. Het UWV heeft geen deugdelijke verzendadministratie overgelegd en dus is verzending op 23 april 2020 niet aannemelijk. Daaruit volgt dat het bestreden besluit pas door middel van de brief van 7 april 2021 aan eiser is bekendgemaakt en dat de wettelijke beroepstermijn van 6 weken op 8 april 2021 is aangevangen. Eiser heeft dan ook het beroepschrift, dat door de rechtbank is ontvangen op 17 mei 2021, tijdig ingediend, zodat het beroep ontvankelijk is.
5.2.
Intrekking van het recht op toeslag.
De rechtbank stelt vast dat de periode in geding loopt van 1 januari 2017 tot en met 4 april 2017.
De inkomsten die eiser en zijn partner hebben gehad als zelfstandige zijn niet relevant voor de hoogte van eisers WW-uitkering maar wel voor het recht op en de hoogte van de toeslag. Toeslag wordt verleend als aanvulling tot het sociaal minimum van gehuwden. Daarbij is relevant het gezinsinkomen, ongeacht waarmee het is verdiend.
Het UWV heeft in het verweerschrift in reactie op eisers beroepsgronden toegelicht dat, indien de som van het inkomen per 1 januari 2017 meer bedraagt dan € 71,34 per dag, er geen recht op toeslag meer bestaat. Volgens het UWV bedroeg de som van het inkomen van eiser en zijn partner per 1 januari 2017 € 91,27 per dag, zodat geen recht op toeslag bestaat. Bij de berekening is het UWV uitgegaan van de gegevens zoals eiser deze heeft opgegeven in zijn belastingaangifte bij de Belastingdienst. Bij deze berekening is de afkoopsom van eisers pensioen van [naam bedrijf] niet betrokken. Wel is daarbij betrokken het inkomen uit zelfstandige arbeid van eiser (€ 11.133,00) en zijn partner
(€ 11.134,00) dat is omgerekend naar een maandbedrag van € 859,03 respectievelijk
€ 859,10. Ter zitting heeft het UWV toegelicht dat daarbij tevens is betrokken het inkomen uit overige werkzaamheden (kerkgelden) van eiser (€ 1.756,00) en zijn partner (€ 1.705,00) dat eveneens is omgerekend naar een maandbedrag van € 135,49 respectievelijk € 131,56. Het totale maandinkomen is vervolgens omgerekend naar het hierboven genoemde inkomen per dag. De rechtbank kan dit volgen.
Eiser heeft over de betreffende maanden in 2017 een (voorlopige) opgave van inkomsten gedaan. Er is dan ook geen sprake van schending van de inlichtingenplicht.
Maar ook in de onderhavige situatie waarin anderszins de toeslag ten onrechte is verleend, moet intrekking en terugvordering plaatsvinden indien teveel toeslag is betaald.
Naar het oordeel van de rechtbank kon het eiser redelijkerwijs duidelijk zijn dat de definitieve vaststelling van het inkomen gevolgen kon hebben voor de toeslag, gelet op de mededeling in het toekenningsbesluit dat bij de hoogte van de toeslag nog geen rekening is gehouden met inkomsten en het feit dat achteraf de inkomsten als zelfstandige pas bekend zijn. Het UWV heeft het recht op toeslag terecht ingetrokken over de periode van 1 januari 2017 tot en met 4 april 2017 omdat het gezinsinkomen hoger was dan € 71,34 per dag. De rechtbank ziet met het UWV geen dringende redenen om van intrekking van de toeslag af te zien.
5.3.
Terugvordering.
Uit het voorgaande volgt dat het UWV terecht de over de periode van 1 januari 2017 tot en met 4 april 2017 ten onrechte betaalde toeslag van eiser heeft teruggevorderd. Het betreft
€ 532,62 bruto dat eiser inmiddels volledig in termijnen heeft terugbetaald.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7. De gemachtigde van het UWV heeft ter zitting toegezegd het griffierecht en de reiskosten van eiser te vergoeden nu pas ter zitting een aanvullende toelichting is gegeven met betrekking tot de inkomsten uit overige werkzaamheden. De rechtbank stelt de reiskosten van eiser vast op € 15,94 ( [plaatsnaam 1] naar [plaatsnaam 2] , retour, met openbaar vervoer tweede klasse).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 15,94.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 24 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.