ECLI:NL:RBZWB:2022:2826

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7327
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terbeschikkingstelling van een paardencomplex door een belanghebbende aan een BV en de fiscale gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, die (mede)eigenaar is van een paardencomplex, en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank moest beoordelen of het gehele paardencomplex door de belanghebbende ter beschikking was gesteld aan een BV waarvan hij enig aandeelhouder is, en of de inspecteur terecht een hoger bedrag aan bruto resultaat uit terbeschikkingstelling (TBS) in aanmerking had genomen. De inspecteur had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij hij het bruto resultaat uit TBS had verhoogd op basis van een rapport dat de economische huurwaarde van het complex vaststelde op € 34.000. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur in zijn bewijslast was geslaagd en dat het gehele paardencomplex ter beschikking was gesteld aan de BV. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en oordeelde dat de aanslag terecht was opgelegd. Daarnaast werd er een immateriële schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, en werden de proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/7327
uitspraak van 24 mei 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[naam belanghebbende], wonende te [plaatsnaam 1] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
de minister van Justitie en Veiligheid
de minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.634 en bij gelijktijdige beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 1.891 (aanslagnummer [aanslagnummer] ).
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 juni 2020 de aanslag IB/PVV 2015 en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 48.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2022 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [naam gemachtigde] verbonden aan [naam bedrijf 1] te [plaatsnaam 2] , en namens de inspecteur, [naam vertegenwoordiger 1] en mr. [naam vertegenwoordiger 2] , ter bijstand vergezeld door [naam medewerker] RT. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is (mede)eigenaar van de onroerende zaak aan de [adres] te [plaatsnaam 1] .
2.2.
De onroerende zaak bestaat uit een woonhuis en een paardencomplex.
2.3.
De grond voor het paardencomplex is in oktober 2002 aangekocht door (in ieder geval) belanghebbende, waarna op de grond het paardencomplex is gebouwd.
2.4.
Het paardencomplex met 4.12.65 ha (onder)grond bestaat onder andere uit 19 paardenboxen, stallen, een zadelkamer, een rijhal, een buitenrijbaan, een opslagruimte en weides.
2.5.
Belanghebbende is enig aandeelhouder van [naam bedrijf 2] (de BV). De activiteiten van de BV bestaan volgens de inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel (KvK) onder meer uit het fokken, in- en verkopen, im- en exporteren, opleiden en houden van paarden en pony’s.
2.6.
In de jaren 2004 tot en met 2016 heeft belanghebbende in zijn aangiften IB/PVV de volgende huuropbrengsten in verband met resultaat uit terbeschikkingstelling (TBS) aangegeven.
2004 en 2005
2006 t/m 2008
2009
2010
2011
2012 t/m 2015
2016
€ 12.495
€ 28.560
€ 35.864
€ 11.200
€ 10.360
€ 9.100
€ 0
2.7.
Belanghebbende heeft de volgende (netto) TBS-resultaten aangegeven in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2006 tot en met 2015.
2006
2007
2008
2009
2010
€ 21.577 (-/-)
€ 12.905 (-/-)
€ 13.877 (-/-)
€ 6.573 (-/-)
€ 18.742 (-/-)
2011
2012
2013
2014
2015
€ 13.705 (-/-)
€ 12.395 (-/-)
€ 12.395 (-/-)
€ 13.316 (-/-)
€ 13.244 (-/-)
2.8.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2015 voor het eerst een balans van ter beschikking gestelde vermogen opgenomen. De TBS-balans vermeldt een begin en eindwaarde van € 400.000 met als omschrijving: ' [adres] te [plaatsnaam 1] '. Als kosten van ter beschikking gestelde bezittingen is in de aangifte een bedrag van € 24.150 in aftrek gebracht. Dit bedrag is tussen partijen niet in geschil en is als volgt samengesteld:
Afschrijving 2% van 400.000 € 8.000
Rente hypotheek € 14.000
Vaste laste en kosten div
€ 2.150
Totaal € 24.150
2.9.
Tot de stukken van het geding behoort een niet-ondertekende huurovereenkomst tussen belanghebbende en de BV. Deze huurovereenkomst is op verzoek van de inspecteur opgesteld. In de huurovereenkomst is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen.
“ONDERGETEKENDEN
1] [naam belanghebbende]
(…)
hierna te noemen 'Verhuurder',
EN
2] [naam bedrijf 2]
(…)
hierna te noemen 'Huurder',
(…)
NEMEN HET VOLGENDE IN AANMERKING:
(…)
*dat verhuurder aan huurder het perceel D3512 inclusief opstallen in huur ter beschikking stelt;
*dat het gehuurde bestaat uit paardenboxen, een binnen- en buitenrijbak, een mestplaat, opritten en weilanden,
ZIJN OVEREENGEKOMEN
Het gehuurde, bestemming
1.1
Verhuurder verhuurt aan Huurder en Huurder huurt van Verhuurder per paardenbox de
paardenaccommodatie inclusief bijbehorende weilanden (hierna te noemen 'gehuurde'), gelegen [adres] te [plaatsnaam 1] gemeente [plaatsnaam 3] kadastraal bekend gemeente [plaatsnaam 3] D 3512.
(…)
1.2
De paardenboxen in het gehuurde zullen door of vanwege Huurder uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt als stalling voor paarden inclusief gebruikmaking van de paardenaccommodatie inclusief aanhorigheden en weilanden t.b.v. het weiden van paarden.
(…)
Duur, verlenging en opzegging
3.1
Deze huurovereenkomst vervangt en/of bevestigt de afspraken tussen verhuurder en huurder welke sedert 2003-2004 van toepassing zijn en gaat in op 1 januari 2019 (hierna 'ingangsdatum') en is aangegaan voor onbepaalde tijd.
(…)
Huurprijs, omzetbelasting, servicekosten, huurprijsaanpassing, betalingsverplichting,
betaalperiode
4.1
De huurprijs van het gehuurde bedraagt op de ingangsdatum op maandbasis € 150,00
(zegge: honderdvijftig euro).
(…)
Onderhuur
10 Het is huurder toegestaan de paardenboxen onder te verhuren aan derden onder de verplichting verhuurder hiervan opgave te doen en de door huurder te ontvangen stalhuur integraal over te maken aan verhuurder. Huurder zal de onderhuurder dezelfde condities en verplichtingen omtrent het gebruik opleggen als aan hem is opgelegd door verhuurder.
Bijzondere bepalingen
11.1
Tot de huur van de paardenboxen behoort het gebruik van de volledige accommodatie, derhalve inclusief de binnen- en buitenrijbak, het gebruik van de was-poetsplaatsen, de verblijfsruimte, zadelkamer, voeropslag t.b.v. eigen voer, watertoevoer in de stal, verlichting, weidegang enz.
11.2
De huurder draagt zelf zorg voor de aankoop van voer, het voeren van het paard, de aankoop van ruwvoer, het mesten van de stal.
(…)”
2.10.
Met betrekking tot de verhuur in 2015 staat verder nog het volgende vast:
  • In het jaar 2015 is 60 keer een paardenbox verhuurd door belanghebbende aan de BV, steeds voor een periode van een maand of korter. Van de 60 keer dat een paardenbox is verhuurd, werd 47 keer een box gehuurd voor paarden van de BV en 13 keer voor paarden van derden. Die 13 keer dat aan derden werd verhuurd, werd de door de BV ontvangen huuropbrengst doorbetaald aan belanghebbende. De paardenboxen stonden voor het overige leeg;
  • Zowel de BV als derden maakten gebruik van de faciliteiten van het paardencomplex;
  • In verband met de verhuur aan derden zijn geen huurovereenkomsten gesloten;
  • Er is geen overeenkomst gesloten waarin is vastgelegd dat de BV namens belanghebbende als intermediair optreedt in verband met de verhuur aan derden;
  • De huuropbrengsten van de verhuur van paardenboxen aan derden zijn ontvangen door de BV en volledig doorbetaald aan belanghebbende.
2.11.
Belanghebbende heeft de aangifte IB/PVV 2015 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning dat als volgt is opgebouwd.
Belastbare winst
€ 63.400
Bruto resultaat TBS
€ 9.100
Kosten TBS
€ 24.150 (-/-)
TBS-vrijstelling
€ 1.806 (+)
Netto resultaat TBS
€ 13.244 (-/-)
Saldo inkomsten eigen woning
€ 8.403 (-/-)
Premie lijfrente
€ 1.800 (-/-)
Belastbaar inkomen werk en woning
€ 39.953
2.13.
Met dagtekening 27 juni 2019 is door [naam medewerker] , controlemedewerker bij de belastingdienst, een rapport opgesteld naar aanleiding van een onderzoek naar de (economische huur)waarde van de onroerende zaak. In het rapport wordt geconcludeerd tot een economische huurwaarde van de onroerende zaak als geheel van € 34.000.
2.14.
De inspecteur is bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2015 afgeweken van de ingediende aangifte. Het bruto resultaat TBS is verhoogd met € 24.900 (€ 34.000 – € 9.100) aan huuropbrengsten en € 8.829 aan niet-verantwoorde rente op de rekening-courantvordering van belanghebbende op de BV. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is als volgt opgebouwd.
Belastbare winst
€ 63.400
Bruto resultaat TBS
€ 42.829
Kosten TBS
€ 24.150 (-/-)
TBS-vrijstelling
€ 2.242 (-/-)
Netto resultaat TBS
€ 16.437 (+)
Saldo inkomsten eigen woning
€ 8.403 (-/-)
Premie lijfrente
€ 1.800 (-/-)
Belastbaar inkomen werk en woning
€ 69.634

3.Geschil

3.1.
In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
  • Wat is de omvang van de TBS in de zin van artikel 3.92, lid 1, onderdeel a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) van hetgeen belanghebbende aan de BV ter beschikking stelt?
  • Heeft de inspecteur terecht een hoger bedrag aan bruto resultaat TBS in aanmerking genomen?
3.2.
De correctie die verband houdt met niet verantwoorde rente van de rekening-courantvordering van belanghebbende op de BV is niet in geschil. Verder is tussen partijen kennelijk niet in geschil, nu beide partijen daar in de stukken steeds van uit zijn gegaan, dat het tbs-resultaat volledig aan belanghebbende moet worden toegerekend. De rechtbank zal partijen daarin volgen.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag, vermindering van de beschikking belastingrente en vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de procedure. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Omvang TBS
4.1.
Artikel 3.92, lid 1, aanhef en letter a, Wet IB 2001 bepaalt dat onder een werkzaamheid mede moet worden verstaan het rendabel maken van vermogensbestanddelen – daaronder begrepen de schulden die rechtstreeks samenhangen met die vermogensbestanddelen – voor zover deze vermogensbestanddelen al dan niet tegen vergoeding rechtens dan wel in feite, direct of indirect ter beschikking worden gesteld aan een vennootschap waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon, een aanmerkelijk belang heeft. Op grond van artikel 3.94 Wet IB 2001 – welk artikel in zijn bewoordingen aansluit bij artikel 3.8 Wet IB 2001 – is resultaat uit een werkzaamheid het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden behaald met een werkzaamheid. Op grond van artikel 3.95 Wet IB 2001 is bij de bepaling van het resultaat een aantal bepalingen inzake winst uit onderneming van overeenkomstige toepassing, waaronder de bepaling inzake de jaarwinst, te weten artikel3.25 Wet IB 2001.
4.2.
De inspecteur betoogt dat het gehele paardencomplex door belanghebbende aan de BV ter beschikking is gesteld. Dat volgt volgens de inspecteur onder meer uit de omstandigheid dat de BV het aanspreekpunt is voor verhuur aan derden, de TBS-balans in de aangifte IB/PVV 2015 en de huurovereenkomst. Gelet op de activiteiten van de BV en de behoefte van belanghebbende moet reeds bij de bouw van het paardencomplex de intentie zijn geweest het gehele paardencomplex aan de BV ter beschikking te stellen, aldus de inspecteur.
4.3.
Belanghebbende bestrijdt dat sprake is van terbeschikkingstelling van het gehele complex en stelt dat slechts sprake is van een TBS voor zover de paardenboxen daadwerkelijk aan de BV zijn verhuurd. De paardenboxen die niet zijn verhuurd alsmede– naar de rechtbank begrijpt – paardenboxen die door de BV worden ‘onderverhuurd’ aan derden, zijn volgens belanghebbende niet ter beschikking gesteld aan de BV. Ter zake van de ‘onderverhuurde’ paardenboxen heeft belanghebbende gewezen op de intermediairsfunctie van de BV in het kader van de verhuur aan derden, waardoor geen sprake is van een TBS. [1] Verder stelt belanghebbende dat het nimmer de bedoeling is geweest dat alle paardenboxen door de BV zouden worden gebruikt, zodat voor de niet door de BV gebruikte paardenboxen geen sprake is van TBS. Tot slot stelt belanghebbende – naar de rechtbank begrijpt – dat de in het paardencomplex aanwezige faciliteiten geen of ten hoogste voor 1/19e deel onderwerp uitmaken van de TBS.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast ten aanzien van de omvang van de TBS ligt bij de inspecteur. Gelet op alle feiten en omstandigheden in samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur in zijn bewijslast is geslaagd. Het gehele paardencomplex is naar het oordeel van de rechtbank door belanghebbende aan de BV ter beschikking gesteld. Belanghebbende heeft te kennen gegeven dat hij voorafgaand aan de bouw de intentie heeft gehad het paardencomplex (gedeeltelijk) aan de BV te verhuren. Uit hetgeen ter zitting is verklaard leidt de rechtbank af dat de BV echter feitelijk over alle paardenboxen in het complex kon beschikken. Uit niets blijkt dat de keuze van de BV ter zake van het gebruik van de aanwezige paardenboxen op enigerlei wijze feitelijk was beperkt tot een aantal boxen. Veeleer lijkt het erop dat de BV over de paardenboxen, alsmede over de bijbehorende faciliteiten in het complex kon beschikken al naar gelang dat haar schikte. Uit de huurovereenkomst kan niet worden afgeleid dat aan de BV enkel de volgens belanghebbende door de BV gebruikte paardenboxen ter beschikking zijn gesteld. Deze boxen zijn ook niet nader aangeduid of gespecificeerd. Ook de boxen die door derden werden gebruikt werden in juridische zin van belanghebbende gehuurd door de BV. Daarnaast vormt de door belanghebbende in de aangifte IB/PVV 2015 opgenomen TBS-balans een aanwijzing dat het gehele paardencomplex aan de BV ter beschikking is gesteld. De aangegeven balanswaarden sluiten immers veeleer aan bij de waarde van het complex als geheel, dan bij de waarde van slechts enkele paardenboxen. Belanghebbende heeft desgevraagd onvoldoende inzicht verschaft in de feitelijke gang van zaken om aan te kunnen nemen dat enkel de aan de BV verhuurde boxen die werden gebruikt voor paarden van de BV ter beschikking zijn gesteld. Belanghebbendes enkele stelling dat de BV met betrekking tot de verhuur van boxen aan derden een intermediairsfunctie vervulde, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. De inspecteur is er dan terecht vanuit gegaan dat het gehele paardencomplex ter beschikking is gesteld.
Hoogte bruto TBS resultaat
4.5.
De vervolgvraag is dan welk brutoresultaat uit TBS in aanmerking moet worden genomen. De hoogte van de kosten van de TBS is tussen partijen niet in geschil.
4.6.
De inspecteur betoogt dat als brutoresultaat uit TBS in aanmerking moet worden genomen de economische huurwaarde van € 34.000 van het paardencomplex als geheel. Op basis van het door de controlerend ambtenaar uitgevoerde waardeonderzoek (zie 2.13) stelt de inspecteur dat een kale huurprijs van € 190 in dit geval een zakelijke vergoeding is, hetgeen bij een bezettingsgraad van 80% een economische huurwaarde oplevert voor het paardencomplex van circa € 34.500. In het rapport wordt ter onderbouwing verwezen naar de huursom van een vergelijkbaar paardencomplex. Belanghebbende betwist de door de inspecteur bepaalde zakelijke vergoeding van € 190.
4.7.
De toepassing van het terbeschikkingstellingsregime brengt mee dat voor de bepaling van het resultaat de winstbepalingsregels van toepassing zijn als ware de werkzaamheid een onderneming (artikel 3.95 van de Wet IB 2001). Dit betekent onder meer dat de resultaatgenieter in relatie tot de vennootschap zakelijk dient te handelen. Voor zover daar geen sprake van is, dient het resultaat uit de werkzaamheid gecorrigeerd te worden.
4.8.
De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende bij het doen van aangifte is uitgegaan van TBS van enkele paardenboxen voor een bedrag van in totaal € 9.100. Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat moet worden uitgegaan van TBS van het gehele complex, dient een in het economische verkeer te bedingen gebruiksvergoeding voor het complex als geheel te worden bepaald. De inspecteur heeft in dit kader verwezen naar een rapport waardebepaling (zie 2.13). Op blz. 7 van dat rapport wordt verwezen naar een huurprijs van een vergelijkbare paardenhouderij, die leidt tot een (gecorrigeerde) huursom van € 48.000 per jaar. Belanghebbende heeft hiertegen niets ingebracht. De verwijzing naar de huurprijs per paardenbox is onvoldoende, omdat het complex als geheel moet worden gewaardeerd. Nu de inspecteur een brutoresultaat TBS in aanmerking heeft genomen dat lager is dan de in het rapport vermelde huurprijs van de vergelijkbare paardenhouderij, is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur niet een te hoog bedrag aan brutoresultaat TBS in aanmerking heeft genomen. De aanslag is dan ook tot het juiste bedrag opgelegd.
Conclusie
4.9.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

5.1.
Belanghebbende heeft verzocht om immateriële schadevergoeding in verband met de duur van de procedure.
5.2.
Voor de beoordeling of belanghebbende recht heeft op immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, gelden de uitgangspunten in de jurisprudentie van de Hoge Raad. [2] Gelet op die uitgangspunten bedraagt de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, in eerste aanleg twee jaar.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 24 oktober 2019 door de inspecteur is ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt op 24 mei 2022 gedaan en dus afgerond 31 maanden na indiening van het bezwaarschrift. Daarmee is de redelijke termijn overschreden met 7 maanden. Belanghebbende heeft daarom recht op immateriële schadevergoeding van € 1.000. Van de 7 maanden waarmee de redelijke termijn is overschreden, moeten 2 maanden worden toegerekend aan de bezwaarfase (het tijdsverloop waarmee de voor de bezwaarfase als redelijk aan te merken termijn is overschreden) en het restant, derhalve 5 maanden, aan de beroepsfase. De toe te kennen immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn bedraagt daarom € 285,71 (2/7 van € 1.000), te betalen door de inspecteur en € 714,29 (5/7 van € 1.000), te betalen door de minister. De rechtbank heeft de minister in zoverre aangemerkt als partij in dit geding.

6.Proceskosten

6.1.
De rechtbank vindt aanleiding om de inspecteur en de minister, ieder voor de helft, te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 0,5). De wegingsfactor 0,5 is toegekend omdat een proceskostenvergoeding alleen wordt toegekend in verband met de toekenning van een immateriële schadevergoeding.
6.2.
De inspecteur en de minister worden opgedragen om, eveneens ieder voor de helft, griffierecht van € 48, aan belanghebbende te vergoeden.

7.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 285,71;
  • veroordeelt de minister tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 379,50;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 379,50;
  • bepaalt dat de inspecteur de helft van het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoedt, zijnde een bedrag van € 24;
  • bepaalt dat de minister de helft van het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoedt, zijnde een bedrag van € 24.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, voorzitter, mr. drs. J.H. Bogert en mr. drs. P.E.C. Vossenberg, rechters, in aanwezigheid van mr. A. Krishnapillai, op 24 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Stcrt. 2014, 6643, pagina 6.
2.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.