ECLI:NL:RBZWB:2022:282

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
AWB-20_9110
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening dagloonberekening WIA door UWV

Op 24 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.L. van Os, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 11 september 2020, waarin het verzoek om aanpassing van de referteperiode van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd afgewezen. De zitting vond plaats op 13 december 2021 in Breda, waar eiser en zijn echtgenote aanwezig waren, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door een medewerker.

Eiser ontving sinds 12 augustus 2017 een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en had eerder een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV had in 2013 een IVA-uitkering toegekend, waarbij het uitging van 30 augustus 2011 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Eiser heeft meerdere keren om herziening van de dagloonberekening verzocht, maar deze verzoeken zijn door het UWV afgewezen. De rechtbank moest beoordelen of het UWV terecht het verzoek om herziening had afgewezen.

De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden de oorspronkelijke referteperiode had gehandhaafd. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat hij vanaf 3 maart 2010 onafgebroken arbeidsongeschikt was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV de juiste gegevens had gebruikt bij de vaststelling van het dagloon. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9110 WIA

uitspraak van 24 januari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. J.L. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 september 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de afwijzing van het verzoek om de referteperiode van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aan te passen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 december 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn echtgenote. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Eiser heeft sinds 12 augustus 2017 een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). In zijn werkende leven is hij werkzaam geweest als stukadoor. Voor dit werk is hij uitgevallen vanwege lichamelijke klachten. Eiser heeft op 11 mei 2013 een WIA-uitkering aangevraagd. In het besluit van 4 juli 2013 heeft het UWV aan eiser vanaf 27 augustus 2013 een IVA-uitkering toegekend. Het UWV is hierbij (conform aanvraag) uitgegaan van 30 augustus 2011 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag en 15 augustus 2010 tot en met 14 augustus 2011 als referteperiode voor het dagloon. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Eiser heeft op 9 januari 2014, 10 juni 2014 en 16 maart 2017 om herziening van het besluit van 4 juli 2013 verzocht. Het UWV heeft deze verzoeken op respectievelijk 24 januari 2014, 11 juli 2014 en 12 april 2017 afgewezen. De laatste afwijzing van het verzoek heeft de Centrale Raad van Beroep (verder: CRvB) in zijn uitspraak van 11 juli 2019 bekrachtigd. Eiser heeft in die procedure tevens gesteld dat het UWV is uitgaan van een verkeerde referteperiode. De CRvB heeft deze grond, die pas tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd, wegens strijd met de goede procesorde in haar uitspraak buiten beschouwing gelaten.
Eiser heeft op 3 oktober 2019 het UWV bericht dat de gehanteerde referteperiode wat hem betreft niet juist is. Als gevolg hiervan is het dagloon niet juist vastgesteld. Eiser stelt dat hij al op 3 maart 2010 is uitgevallen en verzoekt om herziening van het besluit van 4 juli 2013. Op verzoek van het UWV heeft eiser de loonstroken over de referteperiode toegezonden.
In het besluit van 30 maart 2020 (primair besluit) heeft het UWV het verzoek om herziening van het besluit 4 juli 2013 afgewezen, omdat de loonstroken overeenkomen met de polisadministratie van het UWV. UWV ziet geen reden om het dagloon te herzien. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
In het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het verzoek om de referteperiode te herzien wijst het UWV af. Uit de door eiser overgelegde stukken volgt dat eiser van 3 maart 2010 tot en met 21 oktober 2010 is uitgevallen. Vervolgens is eiser op 31 januari 2011 weer uitgevallen. Nu eiser langer dan vier weken hersteld was, vindt er geen samentelling van ziekteperioden plaats. Het UWV gaat uit van 30 augustus 2011 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Evenmin is het UWV gebleken dat eiser in aangiftetijdvakken minder loon heeft ontvangen als gevolg van ziekte. Het UWV handhaaft dan ook de oorspronkelijke referteperiode.
Omvang geschil
2. In geschil is of het UWV op goede gronden het verzoek van eiser om herziening van de dagloonberekening uit het besluit van 4 juli 2013 heeft afgewezen.
Beroepsgronden eiser en verweer
3.1
Eiser stelt in beroep dat hij vanaf 3 maart 2010 onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Zijn dagloon had op basis van de referteperiode van 3 maart 2009 tot 3 maart 2010 berekend dienen te worden. Zijn dagloon zou dan hoger uitkomen.
3.2
Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiser zijn stelling – dat hij vanaf
3 maart 2010 onafgebroken arbeidsongeschikt is – niet heeft onderbouwd. Het UWV verwijst naar het door eiser ingebrachte overzicht van de arbodienst van 17 juni 2011, waaruit volgt dat hij vanaf 18 oktober 2010 hersteld is. Uit een mail van 13 mei 2011 volgt 21 oktober 2010 als datum van herstel en in de aanvraag WIA geeft eiser aan dat hij op
29 augustus 2011 is uitgevallen.
Wettelijk kader
4. De relevante regels zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
5.1
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het UWV op goede gronden het verzoek van eiser heeft afgewezen om de dagloonberekening uit het besluit van 4 juli 2013 te herzien. Aan dit verzoek ligt ten grondslag dat het UWV, volgens eiser, uit is gegaan van een onjuiste eerste arbeidsongeschiktheidsdag en, in het verlengde daarvan, een onjuiste referteperiode.
5.2
Er is sprake van een herzieningsverzoek op grond van artikel 4:16 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal, omdat het UWV de zaak opnieuw inhoudelijk heeft beoordeeld, de afwijzing toetsen aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit over die aanvraag [1] .
5.3
Uit artikel 13, eerste lid, van de WIA volgt dat het dagloon 1/261 deel betreft van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, die tot arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden. Dit artikel is nader uitgewerkt in artikel 13 en verder van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (verder: Dagloonbesluit). Voor dit geding is van toepassing het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, zoals dat luidt met ingang van 1 juni 2013 [2] . De in de eerste volzin van deze overweging aangehaalde periode is het refertejaar van artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit. Als de werknemer door onder meer ziekte in een aangiftetijdvak in de referteperiode geen of minder loon heeft genoten, worden die tijdvakken buiten beschouwing gelaten [3] .
Het geschil spitst zich toe op de vraag of het UWV in het besluit van 4 juli 2013 van de juiste eerste arbeidsongeschiktheidsdatum is uitgegaan en daarmee van de referteperiode 15 augustus 2010 tot en met 14 augustus 2011.
5.4
Evenals het UWV beantwoordt de rechtbank die vragen bevestigend. De rechtbank constateert dat eiser in de aanvraag voor de WIA-uitkering van 14 mei 2013 zelf
29 augustus 2011 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag stelt. Het UWV heeft vervolgens de aanvraag beoordeeld en is bij de toekenning van de uitkering uitgegaan van
30 augustus 2011 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Bij het eerste verzoek om herziening van het besluit van 4 juli 2013 heeft eiser onder meer een e-mailbericht gevoegd van A&O Services, waaruit volgt dat eiser per 21 oktober 2010 hersteld is verklaard. Bovendien heeft eiser (een deel van) de brief van 8 juni 2011 van de toenmalige gemachtigde van eiser, mr. M.C. Wagenaar, aan de werkgever overgelegd. Hierin heeft de gemachtigde aangegeven dat eiser op 6 september 2010 zijn werkzaamheden heeft hervat en dat de herstelmelding in ieder geval per 18 oktober 2010 verwerkt moet worden, omdat uit de brief van Roosendaal Arbo blijkt dat er op 18 oktober reeds sprake was van een herstelmelding. De rechtbank constateert dat dit aansluit bij de bijlagen die eiser op
3 oktober 2019 heeft ingediend, waaruit volgt dat eiser van 3 maart 2010 tot 18 oktober 2010 arbeidsongeschikt was en daarna van 31 januari 2011 tot 10 februari 2011 is uitgevallen. De rechtbank constateert tevens dat het voorstaande ook volgt uit de door eiser overgelegde loonstroken over deze perioden.
Er is dan ook geen sprake van doorlopende arbeidsongeschiktheid vanaf 3 maart 2010. Weliswaar is in een van de op 3 oktober 2019 overgelegde bijlagen gesteld dat eiser vanaf
3 maart 2011 een jaar ziek is, maar dat wordt niet onderbouwd door de salarisstroken van eiser en de polisadministratie van het UWV. Mede gelet op het belang dat aan de polisadministratie wordt toegekend [4] en het gegeven dat eiser anderszins ook geen bewijsstukken heeft overgelegd die een ander licht werpen op het voorstaande, heeft het UWV op goede gronden de oorspronkelijke eerste arbeidsongeschiktheidsdag van
30 augustus 2011 gehandhaafd. Als gevolg hiervan blijft ook de aangenomen referteperiode in stand. Nu niet is gebleken dat het bepaalde in artikel 17, eerste lid, van het Dagloonbesluit zich voordoet, is de rechtbank van oordeel dat het UWV bij de vaststelling van het dagloon van de juiste gegevens is uitgegaan.
Conclusie
6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard. De rechtbank komt dan ook niet meer toe aan een beoordeling van de overige beroepsgronden.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Pasmans, griffier, op 24 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier is niet in de gelegenheid
de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage:
WIA
Artikel 13, eerste, derde en vierde lid sub a
1. Voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag. 3. Bij algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld. 4. Het maandloon bedraagt: a. indien recht op een uitkering bestaat over een volledige kalendermaand: 21,75 maal het dagloon.
Dagloonbesluit werknemersverzekeringen
Artikel 13, eerste lid Onder refertejaar wordt in dit hoofdstuk de periode verstaan van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, of die eindigt, in geval de arbeidsongeschiktheid is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is geëindigd.
Artikel 14 Onder loon wordt in dit hoofdstuk verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv met dien verstande dat niet onder loon wordt begrepen: a. de toeslagen en aanvullingen, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van die wet; b. een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 ten aanzien waarvan de werkgever met toestemming van de inspecteur van de rijksbelastingdienst geen correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de laatstgenoemde wet heeft ingediend; en c. een uitkering die de werknemer heeft genoten op grond van de aanspraak, bedoeld in artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964, zonder dat er sprake is van onbetaald extra verlof.
Artikel 16, eerste lid Het dagloon van uitkeringen op grond van de Wet WIA en de WAO is de uitkomst van de volgende berekening:[(A–B) x 108/100 + C] / D waarbij: A staat voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert; B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in het refertejaar heeft genoten; C staat voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en D staat voor 261.
Artikel 17, eerste lid Indien de werknemer in een aangiftetijdvak in het refertejaar geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof of omdat hij de bedongen arbeid niet heeft verricht wegens ziekte wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 16, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten bij dezelfde werkgever in het laatste aan dat verlof of die ziekte, voorafgaande en volledig in het refertejaar gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheid zich niet heeft voorgedaan en waarin de werknemer het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.

Voetnoten

1.CRvB 19 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1202.
2.Stb. 2013, 185.
3.Artikel 17, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen.
4.CRvB 4 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2212.