ECLI:NL:RBZWB:2022:2772

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4525
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandigen (Tozo 4) aan directeur-grootaandeelhouders met inkomsten uit verhuur

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee directeur-grootaandeelhouders en het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant. De eisers, die eerder uitkeringen op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandigen (Tozo) 1, 2 en 3 hebben ontvangen, hebben een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van Tozo 4. Het Werkplein heeft deze aanvraag geweigerd, omdat de eisers inkomsten uit de verhuur van een woning op [naam land] hebben. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 7 april 2022, waar de eisers en een vertegenwoordiger van het Werkplein aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat de Tozo een noodvoorziening is die is ingesteld om zelfstandig ondernemers te ondersteunen die door de coronamaatregelen in financiële problemen zijn geraakt. De eisers hebben aangevoerd dat het onrechtvaardig is dat bij het korten van inkomsten uit vermogen geen rekening wordt gehouden met de kosten die zij maken, zoals hypotheek- en onderhoudskosten. De rechtbank stelt vast dat de Tozo geen uitzonderingen maakt voor inkomsten uit verhuur en dat de wet correct is toegepast. De rechtbank concludeert dat de eisers, ondanks hun argumenten, over voldoende middelen beschikken om in hun levensonderhoud te voorzien.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de eisers ongegrond, waarmee de weigering van het Werkplein om een uitkering toe te kennen wordt bevestigd. De rechtbank wijst erop dat de Tozo is gebaseerd op de Participatiewet en dat er geen ruimte is om kosten van inkomsten uit verhuur in mindering te brengen. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4525 TOZO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

[naam eiseres], te [plaatsnaam] , eiseres
gemachtigde: mr. A.T. Meijhuis,
en

het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 19 mei 2021 (primair besluit) heeft het Werkplein geweigerd aan eisers een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandigen (Tozo 4) toe te kennen.
In het besluit van 13 september 2021 (bestreden besluit) heeft het Werkplein het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Werkplein heeft een verweerschrift ingediend.
,
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 7 april 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser en namens het Werkplein [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

Feiten
1. Eisers zijn allebei directeur groot aandeelhouder van een eigen B.V. Zij hebben eerder een uitkering ontvangen op grond van de Tozo 1, 2 en 3.
Eiseres heeft een woning op [naam land] die zij verhuurt. Ten tijde in geding werd de woning verhuurd voor € 2.550,00 per maand.
Op 7 april 2021 hebben eisers een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Tozo 4.
Met het primaire besluit is geweigerd aan eisers een uitkering op grond van de Tozo 4 toe te kennen, omdat eisers inkomsten uit verhuur hebben. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
Geschilpunt
2. In geschil is of het Werkplein op goede gronden geweigerd heeft een uitkering op grond van Tozo 4 toe te kennen.
Standpunt eisers
3. Eisers vinden het onrechtvaardig dat bij het korten van inkomsten uit vermogen geen rekening wordt gehouden met de kosten uit vermogen (zoals hypotheek en onderhoudskosten). Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij niet vrij kunnen beschikken over de huurinkomsten van het huis op [naam land] . Ter onderbouwing van hun standpunt hebben zij een hypotheekakte en een akte van cessie overgelegd. Ook hebben zij bankafschriften met betrekking tot de maandelijkse (andere) lasten van het huis overgelegd. Eisers erkennen dat de wet juist is toegepast, maar zij stellen dat sprake is van een weeffout in de Tozo. De overheidsmaatregelen rondom corona hebben geleid tot enorme financiële schade zonder dat daar compensatie tegenover staat.
Standpunt Werkplein
4. Het Werkplein heeft zich op het standpunt gesteld dat ingevolge de Tozo rekening gehouden moet worden met alle beschikbare middelen, waarbij aansluiting moet worden gezocht bij het middelenbegrip uit de Participatiewet. Er zijn geen uitzonderingen gemaakt voor inkomsten in de privésfeer. Ook indien rekening wordt gehouden met de akte van cessie houden eisers meer over dan de bijstandsnorm.
Beoordeling rechtbank
5. De rechtbank stelt voorop dat de Tozo een noodvoorziening is, die in het leven is geroepen om zelfstandig ondernemers te helpen die door de maatregelen van de overheid in verband met het coronavirus in de financiële problemen zijn gekomen. Indien een zelfstandig ondernemer als gevolg van de coronacrisis in zijn inkomen is geraakt en niet meer zelf in zijn bestaan kan voorzien, dan biedt de Tozo onder voorwaarden een inkomensvoorziening. De Tozo vindt, evenals het besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) zijn grondslag in artikel 78f van de Participatiewet. Voor zover in de Tozo niet expliciet daarvan is afgeweken, gelden de bepalingen uit de Participatiewet.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers inkomsten hebben uit de verhuur van de woning op [naam land] . Uit vaste rechtspraak volgt dat de artikelen 31 en 32 van de Participatiewet geen ruimte bieden om op deze inkomsten de kosten die daarmee samenhangen in mindering te brengen [1] . Dit betekent dat met de kosten van bijvoorbeeld hypotheek en onderhoud geen rekening kan worden gehouden.
Met betrekking tot de beroepsgrond dat eisers niet vrijelijk over de inkomsten kunnen beschikken, overweegt de rechtbank het volgende. De term beschikken moet zo worden uitgelegd dat dit ziet op de mogelijkheid van een betrokkene om de middelen feitelijk aan te wenden om zo in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. De huurinkomsten worden gestort op de gezamenlijke bankrekening van eisers. Niet in geschil is dat eisers vrijelijk kunnen beschikken over die bankrekening.
Eisers stelling dat zij niet vrijelijk kunnen beschikken over de huurinkomsten, omdat er een akte van cessie is getekend, volgt de rechtbank evenmin. Uit de bankafschriften blijkt immers dat geen uitvoering wordt gegeven aan de akte van cessie. De huur wordt volledig op de rekening van eisers gestort, waarna eisers een deel daarvan ($ 1.150) overschrijven ten behoeve van de aflossing van de hypotheek. Overigens zouden eisers, indien hier wel rekening mee zou worden gehouden, nog steeds inkomsten hebben boven de voor hen geldende norm.
Uit het voorgaande volgt dat eisers de beschikking hebben over inkomsten die hoger zijn dan de bijstandsnorm voor gehuwden. Er is dus geen situatie ontstaan dat zij niet zelf in hun bestaanskosten kunnen voorzien. De beroepsgrond slaagt niet.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Werkplein de Tozo 4 correct heeft uitgevoerd door aan eisers geen uitkering toe te kennen.
7. Eisers stelling dat sprake is van een weeffout merkt de rechtbank aan als een beroepsgrond gericht tegen de Tozo 4 zelf. De rechtbank overweegt als volgt.
De Tozo is een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is. Een dergelijk voorschrift kan door de rechter in een zaak over een besluit dat op zo’n voorschrift berust, worden getoetst op rechtmatigheid (de zogenaamde exceptieve toetsing). In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. Daarnaast kunnen aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van een algemeen verbindend voorschrift zodanig ernstige gebreken kleven dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren beslissingen.
Dit betekent dat aan de rechter de bevoegdheid toekomt te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding betrokken besluit. Bij die, niet rechtstreekse, toetsing van het algemeen verbindende voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer. De intensiteit van die beoordeling is afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen. Die beoordeling kan materieel terughoudend zijn als de beslissingsruimte voortvloeit uit de feitelijke of technische complexiteit van de materie, dan wel als bij het nemen van de beslissing politiek-bestuurlijke afwegingen kunnen worden of zijn gemaakt. In dat laatste geval heeft de rechter niet de taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen. [2]
8. In de nota van toelichting bij de Tozo is expliciet vermeld dat het uitgangspunt bij het vaststellen van het inkomen het inkomensbegrip van artikel 32 van de Participatiewet is. [3] In artikel 6 van de Tozo zijn enige afwijkende bepalingen opgenomen. In de toelichting bij dit artikel is opgenomen dat op grond van artikel 78f van de Participatiewet kan worden afgeweken van artikel 32 van de Participatiewet. In de toelichting wordt allereerst ingegaan op het inkomensbegrip ten aanzien van het inkomen uit het bedrijf of zelfstandig beroep. Daarna wordt ingegaan op de uitzonderingen die in dit besluit zijn gemaakt ten aanzien van het inkomensbegrip in de Participatiewet. [4] De rechtbank stelt vast dat er binnen de Tozo niet voor is gekozen om een uitzondering te maken voor inkomsten uit verhuur van panden in privé-eigendom.
Uit de nota van toelichting blijkt verder dat, gelet op de spoed die gemoeid is met het treffen van de regeling, er voor is gekozen om aan te sluiten bij de bestaande kaders van de Participatiewet en de Bbz 2004. De eis van snelle uitvoerbaarheid van de regeling heeft er toe geleid dat in de regeling enkele voorwaarden niet zijn opgenomen die gewoonlijk wel aan bijstandsverlening worden gesteld. [5]
Uit de nota van toelichting blijkt dat de regelgever er uitdrukkelijk voor heeft gekozen om aan te sluiten bij het inkomensbegrip van artikel 32 en de overige bepalingen van de Participatiewet. Uitzonderingen op de Participatiewet zijn alleen aangenomen voor zover daarbij de uitvoerbaarheid van de regeling in het gedrang zou komen. Nu er sprake is van een bewuste keuze van de regelgever, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat die keuze de terughoudende toets als bedoeld in overweging 7 niet kan doorstaan. In de persoonlijke situatie van eisers ziet de rechtbank evenmin ruimte voor de conclusie dat sprake is van niet in de regeling verdisconteerde, bijzondere, persoonlijke omstandigheden, die strikte toepassing van het inkomensbegrip zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit stand houdt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 19 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage wettelijk kader
Participatiewet
Artikel 31, eerste lid
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 32, eerste lid
Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 78f
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de verlening van bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van deze wet aan zelfstandigen en aan personen die algemene bijstand ontvangen en voornemens zijn een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen en zich in verband hiermee niet beschikbaar stellen voor arbeid in dienstbetrekking gedurende de voorbereidingsperiode van ten hoogste twaalf maanden, waarbij kan worden afgeweken van de artikelen 9, 10, 11, 32, 34, 40, 41, 45, 58, 69, 77 en de paragrafen 4.2, 6.1 en 7.1.
Tozo
Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
zelfstandige: de rechthebbende, bedoeld in artikel 11, van de wet die achttien jaar of ouder is maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die;
a. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan;
b. ten minste 1.225 uur per jaar besteedt aan werkzaamheden voor het bedrijf of zelfstandig beroep; en
c. alleen of samen met degene met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico’s daarvan draagt.
Artikel 5, eerste lid
In de verklaring wordt door de aanvrager van algemene bijstand het volgende verklaard en de volgende informatie verstrekt:
a. dat hij voldoet aan artikel 1, onderdeel b;
b. dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19, voorzien van een toelichting;
c. dat hij voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd, verwacht een in aanmerking te nemen inkomen te hebben dat lager is dan de bijstandsnorm;
d. voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd een opgave van het inkomen dat hij heeft verworven of verwacht te gaan verwerven.
Artikel 5, tweede lid
De gehuwde zelfstandige betrekt bij de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, het inkomen van beide echtgenoten.
Artikel 6, eerste lid
In afwijking van artikel 32, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt niet als inkomen in aanmerking genomen een teruggave inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen.
Artikel 6, tweede lid
De verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen over inkomen waarover geen loonbelasting is geheven wordt gesteld op 18 procent van dat inkomen.
Artikel 6, derde lid
Ten aanzien van de zelfstandige die het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent in de vorm van een besloten vennootschap of een coöperatieve vereniging met wettelijke aansprakelijkheid wordt onder inkomen mede verstaan de naar evenredigheid van het aantal zelfstandigen omgerekende nettowinst van deze rechtspersoon verminderd met de hierover verschuldigde vennootschapsbelasting.

Voetnoten

3.Staatsblad 2020, 118, blz 12
4.Staatsblad 2020, 118 blz 34
5.Staatsblad 2020, 118, blz 8-9, 13