ECLI:NL:RBZWB:2022:2673

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
BRE 20/8296
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake naheffingsaanslag verbruiksbelasting en verzuimboete

Op 16 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst, alsook de Minister van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een bezwaar tegen een naheffingsaanslag verbruiksbelasting over de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2018, waarbij ook een verzuimboete en belastingrente in rekening waren gebracht. De uitspraak van de inspecteur op het bezwaar vond plaats op 20 augustus 2020.

Tijdens de zitting op 22 april 2022 in Breda, zijn de gemachtigde van de belanghebbende, mr. R.B.H. Beune, en vertegenwoordigers van de inspecteur gehoord. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van de belanghebbende gegrond is. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 16.500, de verzuimboete vernietigd en de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 200. Daarnaast is de Minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 300 en zijn de proceskosten van de belanghebbende vastgesteld op € 1.518.

De rechtbank heeft ook een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen, waarbij de kosten gedeeltelijk voor rekening van de inspecteur en de Minister komen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/8296
uitspraak van 16 mei 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
de Minister van Justitie en Veiligheid,
de Minister.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 20 augustus 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag verbruiksbelasting over de periode 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2018, de daarbij opgelegde verzuimboete en in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2022 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, mr. R.B.H. Beune, verbonden aan Beune Faber Advocaten-Belastingkundigen te Arnhem, en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur].

1.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot € 16.500 en vermindert de daarbij in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig;
  • vernietigt de verzuimboete;
  • veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van € 200;
  • veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade van € 300;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.518;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 178 aan hem vergoedt.

2.Gronden

2.1.
Partijen hebben bij wijze van compromis overeenstemming bereikt en wel in die zin dat de naheffingsaanslag verbruiksbelasting op de volgende wijze moet worden verminderd tot € 16.500:
  • vermindering van de nageheven verbruiksbelasting over het jaar 2014 (€ 8.899) tot nihil; en
  • vermindering van de nageheven verbruiksbelasting over het jaar 2015 (€ 12.541) tot € 9.650.
Partijen zijn verder overeengekomen dat de bij de naheffingsaanslag in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig moet worden verminderd en de opgelegde verzuimboete moet worden vernietigd.
2.2.
Partijen hebben ook overeenstemming bereikt over de proceskostenveroordeling van de inspecteur voor de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Overeenkomstig de ter zitting gemaakte afspraken zal deze worden vastgesteld op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze proceskostenvergoeding is door partijen op grond daarvan vastgesteld op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Ook krijgt belanghebbende het door hem betaalde griffierecht vergoed.
2.3.
De rechtbank heeft overeenkomstig het bovenstaande beslist.
2.4.
Tot slot wijst de rechtbank de door belanghebbende gevraagde vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toe voor € 500. Dit bedrag komt gedeeltelijk (2/5e deel) voor rekening van de inspecteur, en gedeeltelijk (3/5e deel) voor rekening van de Minister, die daarom in zoverre mede is aangemerkt als partij in dit geding. Een en ander is gebaseerd op de uitgangspunten in de jurisprudentie van de Hoge Raad [1] , een redelijke termijn van twee jaar in dit geval, de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen (13 januari 2020), de datum van de uitspraak op bezwaar (20 augustus 2020) en de datum van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 16 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.HR van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.