In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de herziening van een Ziektewet-uitkering. Eiser had in 2011 een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend gekregen, maar deze was in 2013 herzien en een bedrag van € 2.644,50 was teruggevorderd omdat eiser niet had gemeld dat hij werkzaamheden had verricht in de teelt en het onderhoud van hennep. Eiser verzocht in oktober 2020 om herziening van het besluit van 2013, onder verwijzing naar een vrijspraak in een strafzaak van 14 oktober 2013. Het UWV wees dit verzoek af, omdat volgens hen geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren aangevoerd.
De rechtbank oordeelde dat het vonnis van de politierechter als nieuw feit moet worden aangemerkt, omdat het na het oorspronkelijke besluit was uitgesproken. De rechtbank stelde vast dat het UWV niet de concrete feiten en omstandigheden van de zaak had onderzocht en niet had beoordeeld of het vonnis aanleiding gaf om terug te komen van het oorspronkelijke besluit. De rechtbank oordeelde dat het UWV het verzoek om herziening had kunnen handhaven, maar dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berustte. Desondanks werd het beroep ongegrond verklaard, omdat het UWV niet onterecht had gehandeld.
De rechtbank veroordeelde het UWV tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 759,00. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.