ECLI:NL:RBZWB:2022:2580

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1269
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot buiten behandeling laten van subsidieaanvraag op grond van de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 mei 2022, werd het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gegrond verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH) voor energiebesparende maatregelen aan zijn woning. De minister had de aanvraag echter buiten behandeling gelaten, omdat eiser niet aan de vereisten had voldaan. Eiser stelde dat de minister niet tijdig had beslist op zijn aanvraag, waardoor de subsidie van rechtswege was verstrekt. De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke grondslag was voor deze stelling, omdat de specifieke bepalingen voor de SEEH ontbraken. Eiser had ook aangevoerd dat hij tijdig alle noodzakelijke informatie had aangeleverd, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet had voldaan aan de verplichtingen om aanvullende gegevens te verstrekken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, omdat de minister de aanvraag ten onrechte buiten behandeling had gelaten zonder eiser expliciet te wijzen op de gevolgen van het niet aanleveren van de gevraagde informatie. De rechtbank droeg de minister op om binnen acht weken opnieuw op de aanvraag te beslissen en verordende dat het betaalde griffierecht aan eiser moest worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1269 BELEI

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

en

de minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 21 oktober 2020 (primaire besluit) heeft de minister eisers aanvraag voor subsidie op grond van de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis buiten behandeling gelaten.
In het besluit van 12 maart 2021 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 6 april 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser en mr. E.H.J. Janssen namens de minister.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft op 5 april 2020 een aanvraag ingediend voor subsidie tot een bedrag van € 10.000,- op grond van de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH) voor energiebesparende maatregelen aan de langgevelboerderij aan de [adres] 170 te [plaatsnaam 2] . De maatregelen bestaan volgens de aanvraag uit spouwmuurisolatie (90m²), dakisolatie (460m²), vloerisolatie (310m²), HR++-glas (48m²) en isolerende deuren (7m²) als aanvullende maatregel. Bij eisers aanvraag is een Formulier omschrijving uitgevoerde maatregelen van 31 maart 2020, ondertekend door eisers aannemer, gevoegd.
De SEEH wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Op 6 juli 2020 heeft de RVO eiser om aanvullende gegevens gevraagd, omdat in de aanvraag gegevens ontbreken. Onder meer is gevraagd om bouwtekeningen en gevelaanzichten van de nieuwe en oude situatie van de woning en een overzicht van het aantal m² dat in de bestaande woning is geïsoleerd. Daarbij heeft de RVO erop gewezen dat de subsidieregeling vereist dat de maatregelen zijn toegepast in de thermische schil van de bestaande woning of woongedeelte, waarmee de afscherming van een warme ruimte naar een onverwarmde ruimte of buitenlucht wordt bedoeld. Wanneer een (deel van de) woning geen bestaande woonfunctie had is er geen subsidie beschikbaar. De RVO heeft daarnaast gevraagd om een overzicht met de afmetingen en de isolerende waarden van de deuren.
Op 24 juli 2020 heeft RVO het verzoek om aanvullende gegevens herhaald. Daarbij is medegedeeld dat wanneer de gegevens niet uiterlijk twee weken later ontvangen zijn, de aanvraag niet in behandeling zal worden genomen.
Op 14 augustus 2020 heeft eiser RVO medegedeeld in verband met vakantie niet in de gelegenheid te zijn om te reageren. RVO heeft eiser vervolgens op 19 augustus 2020 in de gelegenheid gesteld de aanvullende gegevens uiterlijk 24 augustus 2020 te verstrekken.
Op 24 augustus 2020 heeft eiser aanvullende informatie verstrekt, waaronder een situatietekening van de oude en de nieuwe situatie. Voor de oppervlakte van de muurisolatie heeft eiser gewezen op eerder toegezonden informatie. Voor de afmetingen van de deuren heeft hij gewezen op de bouwtekeningen.
In reactie daarop heeft RVO eiser op 1 oktober 2020 verzocht binnen twee weken een herberekening te verstrekken van de glasoppervlaktes. Daarbij is toegelicht dat voor zover het glasoppervlak is toegenomen, de toename niet voor subsidie in aanmerking komt. Daarnaast maakt de oude stal en de naastgelegen berging geen onderdeel uit van de thermische schil, omdat dat geen (verwarmde) woonruimtes betreffen. Ook die oppervlaktes zijn daarom niet subsidiabel. Medegedeeld is dat als de gevraagde informatie niet ontvangen wordt, op basis van de beschikbare informatie een beslissing op de aanvraag zal worden genomen.
Bij het primaire besluit heeft de RVO eisers aanvraag buiten behandeling gelaten.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Naar aanleiding van het bezwaar heeft op 5 maart 2021 een telefoongesprek plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit heeft de RVO het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Wet- en andere regelgeving
2. Artikel 4:2, eerste lid van de Awb bepaalt dat de aanvraag wordt ondertekend en ten minste bevat:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
b. de dagtekening;
c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.
Het tweede lid bepaalt dat de aanvrager voorts de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:5, eerste lid van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Artikel 8, eerste lid, van de SEEH bepaalt dat een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 7, eerste lid, wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier.
Het derde lid bepaalt dat bij de aanvraag wordt meegezonden een door de minister beschikbaar gesteld formulier dat is ingevuld en ondertekend door het bouwbedrijf dat een of meer in hoofdstuk II bedoelde maatregelen heeft uitgevoerd. Het formulier betreft een omschrijving van de op het adres van de subsidieaanvrager uitgevoerde maatregelen onder vermelding, voor zover van belang voor de subsidieverstrekking, van de aantallen en de oppervlakten waarover de onderscheiden maatregelen zijn uitgevoerd alsmede van de energetische kwaliteit van de uitgevoerde maatregelen.
Beoordeling
3. Bij het bestreden besluit heeft de RVO het besluit om eisers aanvraag niet in behandeling te nemen gehandhaafd. Eiser kan zich daar niet mee verenigen.
3.1
Eiser heeft er allereerst op gewezen dat de RVO binnen dertien weken en daarmee uiterlijk op 5 juli 2021 op zijn aanvraag diende te beslissen. De RVO heeft niet tijdig op eisers aanvraag gereageerd. Als gevolg moet de subsidie volgens eiser geacht worden van rechtswege te zijn verstrekt tot een bedrag van € 10.000,-. Ter onderbouwing van het standpunt dat de subsidie van rechtswege is verstrekt, heeft eiser gewezen op de vergunningverlening van rechtswege als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Op grond van artikel 22 van het Kaderbesluit BZK-subsidies wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.
Ter zitting heeft de RVO verklaard dat de beslistermijn is overschreden. Dat betekent volgens de RVO niet dat als gevolg daarvan de subsidie van rechtswege is verstrekt. Er is daarvoor geen wettelijke grondslag.
De rechtbank overweegt dat paragraaf 4.1.3.3 van de Awb als titel heeft “Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen”. Artikel 4.20b, eerste lid, van de Awb staat in die paragraaf en bepaalt dat indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, de gevraagde beschikking van rechtswege is gegeven. Artikel 4.20a, eerste lid, van de Awb bepaalt dat deze paragraaf is van toepassing indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. Voor de Wabo is in artikel 3.9, derde lid bepaald dat paragraaf. 4.1.3.3 van de Awb van toepassing is op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag. Voor eisers subsidie-aanvraag ontbreekt een vergelijkbare bepaling. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat eisers grond dat de subsidie van rechtswege aan hem is verstrekt, niet kan slagen.
3.2
Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat hij alle noodzakelijke informatie tijdig aan de RVO heeft aangeleverd. Ter onderbouwing daarvan heeft hij gewezen op de bouwtekeningen die hij aan de RVO heeft verstrekt. Voor zover de kosten van isolerende maatregelen aan de voormalige stalruimte niet voor subsidiering in aanmerking komen, had de oppervlakte daarvan in mindering moeten worden gebracht en resteert een bedrag van € 7.089,00.
De RVO heeft het besluit tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag gebaseerd op de artikelen 4:5, eerste lid, onder a en c van de Awb. De RVO heeft er daarbij op gewezen dat alleen maatregelen die in de thermische schil hebben plaatsgevonden in aanmerking kunnen komen voor subsidie. De oude stal en de naastgelegen berging maken volgens de RVO geen deel uit van de bestaande thermische schil. Eisers aanvraag en de daarin vermelde oppervlaktematen zien echter ook op maatregelen die zijn getroffen in delen van het pand buiten de bestaande thermische schil. Dat geldt ook voor het door de aannemer ingevulde “Formulier omschrijving uitgevoerde maatregelen”, dat eiser op grond van artikel 8, derde lid, van de SEEH met de aanvraag heeft meegezonden. Eiser heeft dan ook niet voldaan aan de verplichting van artikel 8, derde lid, van de SEEH om met de aanvraag een door het bouwbedrijf ingevuld en ondertekend formulier mee te zenden, met daarin een omschrijving van de uitgevoerde maatregelen onder vermelding, voor zover van belang voor de subsidieverstrekking, van de aantallen en de oppervlakten waarover de onderscheiden maatregelen zijn uitgevoerd. Daarnaast heeft de RVO erop gewezen dat voor zover glasoppervlak binnen de thermische schil in de nieuwe situatie toeneemt, komt de toename niet voor subsidie in aanmerking. Daarom is een herberekening vereist en die ontbreekt.
Eisers grond komt er in de kern op neer dat hij voldoende informatie heeft verstrekt en dat RVO op basis daarvan de (glas)oppervlaktes had kunnen berekenen.
In het licht van het feit dat het gaat om een aanvraag om subsidie en dus om een begunstigend besluit, lag het op de weg van eiser om de oppervlaktematen na een daartoe strekkend verzoek te specificeren. Daar komt bij dat de maten anders dan eiser meent niet eenvoudig af te leiden waren uit de bouwtekeningen. De door eiser overgelegde bouwtekeningen hebben een schaal van 1:180. Oppervlaktematen kunnen niet exact worden bepaald op basis van de tekeningen. Bovendien volgt uit de bouwtekeningen niet waar welke maatregelen zijn getroffen, terwijl voor subsidie niet bepalend is voor welke oppervlakte potentieel maatregelen kunnen worden getroffen, maar voor welke oppervlakte daadwerkelijk maatregelen zijn getroffen.
Eiser was dan ook gehouden de door de RVO gevraagde informatie te verstrekken. Niet in geschil is dat eiser de beschikking kon krijgen over de gevraagde aanvullende informatie en dat hem voldoende de gelegenheid is geboden de informatie te verstrekken. Eiser heeft de gevraagde informatie niet overgelegd.
Eiser heeft ter zitting gesteld dat in de e-mail van 1 oktober 2020 enkel is medegedeeld dat als de gevraagde informatie niet ontvangen wordt, op basis van de beschikbare informatie een beslissing op de aanvraag zal worden genomen. Eiser ging er daarom vanuit de RVO een inhoudelijk besluit zou nemen op basis van de beschikbare informatie.
De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat de RVO eisers aanvraag gelet op de mededeling in de e-mail van 1 oktober 2020 niet buiten behandeling had mogen stellen.
Een bestuursorgaan moet de aanvrager er uit het oogpunt van zorgvuldigheid uitdrukkelijk op wijzen dat hij er rekening mee moet houden dat zijn onvolledige aanvraag buiten behandeling wordt gelaten als deze aanvraag niet binnen de hersteltermijn wordt aangevuld (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH2043 en 20 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1661). In de e-mail van 1 oktober 2020 is niet expliciet op de mogelijkheid van het buiten behandeling laten van de aanvraag gewezen. Hoewel de RVO in de eerdere verzoeken om informatie van 24 juli 2020 en 19 augustus 2020 er nadrukkelijk op heeft gewezen dat de aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten wanneer die niet wordt aangevuld met de gevraagde gegevens, betekent dat niet dat eiser de mededeling in de e-mail van 1 oktober 2020 ook op die manier had moeten begrijpen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser voorafgaand aan het verzoek van 1 oktober 2020 aanvullende gegevens heeft overgelegd en dat de RVO met de e-mail van 1 oktober 2020 informatie vroeg waar nog niet eerder specifiek om was gevraagd. Daarmee heeft verweerder het stadium van buiten behandeling- stelling verlaten en (reeds) een begin gemaakt met de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag.
Het besluit van de RVO om eisers aanvraag buiten behandeling te laten is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en artikel 4:5 van de Awb.
Conclusie
4. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
Ter informatie van partijen merkt de rechtbank op dat de minister in een nieuw besluit op bezwaar inhoudelijk op de aanvraag van eiser dient te beslissen. Dat betekent niet overigens niet per se dat de minister ook verplicht is de door eiser gevraagde subsidie ook (volledig) te verstrekken.
Proceskosten en griffierecht
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaard, moet de minister aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Er is dus geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op om in bezwaar binnen acht weken na de datum van deze uitspraak op de aanvraag te beslissen;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 10 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
De griffier is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.