Datum uitspraak: 20 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 juni 2012 in zaak nr. 11/9900 in het geding tussen:
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
Bij besluit van 14 september 2011 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om extra uren buiten behandeling gelaten.
Bij besluit van 23 december 2011 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J.G. Schroeder, advocaat te Voorburg, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
2. Ingevolge artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, ten tijde hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: Bvr 2000) wordt, indien in een strafzaak de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 15 is bepaald, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bestuur de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in de artikelen 13 en 22 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bestuur tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
Volgens het Handboek Vergoedingen 2000 (tweede druk, januari 2006, blz. 29; hierna: het Handboek) wordt bij het verzoek toekenning extra uren een begroting gevoegd waaruit naar voren komt welke werkzaamheden de rechtsbijstandverlener verwacht nog te verrichten en hoeveel tijd deze schat dat daarmee gemoeid zal zijn. Bij het verzoek vaststelling vergoeding wordt een urenspecificatie gevoegd die per verrichting is gedateerd en gespecificeerd, alsmede, in het geval vergoeding van toeslagen wordt verzocht, bescheiden waarmee een en ander geverifieerd kan worden. Ook zal een nadere toelichting op de bijzondere aspecten van de zaak gegeven moeten worden waardoor de forfaitaire tijd niet voldoende is en overschreden dreigt te worden.
In de Leidraad bewerkelijke zaken (versie december 2008; hierna: de Leidraad) is de toepassing van het volgens het Handboek gevoerde beleid verder geüniformeerd. Bij de aanvraag extra uren moet een aantal bescheiden worden overgelegd. Het gaat daarbij om het volledig ingevulde en ondertekende declaratie-exemplaar van de toevoeging, een naar tijd en verrichting gespecificeerde en gedateerde urenspecificatie van reeds gewerkte tijd, een naar tijd en verrichting gespecificeerde begroting van nog te verwachten werkzaamheden en een genoegzame inhoudelijke toelichting, in de vorm van een samenvatting als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de aspecten aard en karakter van de zaak, waarom de zaak bewerkelijk wordt geacht en waarom de extra tijdsbesteding nodig is. Voorts is in de Leidraad vermeld dat indien de hiervoor genoemde bescheiden ontbreken, hetgeen onverkort geldt voor de inhoudelijke toelichting van de zaak in de vorm van een samenvatting, de raad, zoals de Awb dat voorschrijft, de advocaat in de gelegenheid zal stellen om binnen een termijn van vier weken het verzuim te herstellen. Indien aan dat verzoek niet binnen de termijn wordt voldaan, dan zal de aanvraag buiten behandeling worden gesteld (artikel 4:5 Awb).
3. Bij brief van 13 juni 2011 heeft [appellant] een verzoek extra uren ten behoeve van een zedenzaak bij de raad ingediend.
De raad heeft bij brief van 23 juni 2011 [appellant] meegedeeld dat de ontvangen informatie onvoldoende is om op de aanvraag te beslissen. De raad heeft [appellant] verzocht diens aanvraag te voorzien van een urenstaat, een kopie van de dagvaarding, het bevel gevangenhouding en processen-verbaal van gehouden zittingen en een nadere begroting ten behoeve van de nog te verrichten werkzaamheden. De raad heeft [appellant] hiertoe een termijn tot 19 juli 2011 gegeven.
Bij brief van 8 juli 2011 heeft de raad [appellant] nogmaals verzocht een naar datum en verrichting gespecificeerde urenstaat toe te sturen en deze stukken voor 3 augustus 2011 toe te zenden.
Naar aanleiding van deze verzoeken heeft [appellant] bij brief van 13 juli 2011 een gespecificeerde urenstaat aan de raad toegezonden.
Bij brief van 15 augustus 2011 heeft de raad aangegeven dat de ontvangen informatie onvoldoende is om op de aanvraag te beslissen. In het bijzonder heeft de raad [appellant] verzocht de werkzaamheden te dateren en niet per maand op te nemen. De raad heeft [appellant] hiertoe een termijn tot 8 september 2011 gegeven.
Bij faxbericht van 7 september 2011 heeft [appellant] de raad om uitstel gevraagd van deze termijn.
Bij het besluit van 14 september 2011 heeft de raad de aanvraag extra uren op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gelaten.
In het besluit van 23 december 2011 heeft de raad de bezwaren van [appellant] ongegrond verklaard en onder verwijzing naar het advies van de commissie voor bezwaar gesteld dat hij op goede gronden de aanvraag niet heeft behandeld, aangezien [appellant] voldoende in de gelegenheid is gesteld de voor de beoordeling van deze aanvraag vereiste informatie te verstrekken. Gelet op het systeem van de Awb was de raad naar zijn oordeel niet gehouden [appellant] op voorhand te waarschuwen voor het gevolg van het niet tijdig verstrekken van de benodigde informatie om de aanvraag buiten behandeling te laten.
4. [ appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank zijn verzoek om overeenkomstig artikel 8:43 van de Awb schriftelijk te repliceren op het verweerschrift van de raad, ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen. Er bestaat voor de rechtbank geen verplichting om met toepassing van 8:43, eerste lid, van de Awb, op verzoek een partij in de gelegenheid te stellen schriftelijk te repliceren. Voorts staat het een partij vrij om uit eigen beweging schriftelijk op stukken te reageren.
5. [ appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat indien de door hem verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag, deze aanvraag pas ingevolge artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling kon worden gesteld indien de raad [appellant] hier uitdrukkelijk op had gewezen.
5.1. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Awb, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
5.2. Zoals door de Afdeling eerder is overwogen (zie uitspraken van 29 januari 2009 in zaak nr. 200803493/1 en van 7 november 2012 in zaak nr. 201111789/1/V1; www.raadvanstate.nl) moet bij de schriftelijke mededeling op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb aan de aanvrager van een onvolledige aanvraag, waarbij hij in de gelegenheid wordt gesteld de aanvraag binnen een daartoe gestelde termijn aan te vullen, de aanvrager uit een oogpunt van zorgvuldigheid er uitdrukkelijk op worden gewezen dat hij er rekening mee moet houden dat zijn aanvraag buiten behandeling wordt gesteld als de aanvraag niet binnen die termijn wordt aangevuld. Een dergelijke mededeling ontbreekt in de brieven van 23 juni 2011, 8 juli 2011 en 15 augustus 2011. Gelet hierop moet worden vastgesteld dat aan het besluit van 23 december 2011, waarbij het besluit van 14 september 2011 is gehandhaafd, een zorgvuldigheidsgebrek kleeft.
6. [ appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat hij binnen de gegeven termijn voldoende gegevens aan de raad heeft toegezonden om zijn aanvraag in behandeling te nemen. Hij heeft in ieder geval de omvang van de verrichtte werkzaamheden voldoende aannemelijk gemaakt. Voor zover dat niet op de door de raad voorgeschreven wijze is gebeurd, is sprake van een gebrek dat in bezwaar kan worden hersteld, aldus [appellant].
6.1. Over de onvolledigheid van de aanvraag heeft de raad met [appellant] een uitgebreide correspondentie gevoerd. Bij brieven van 23 juni 2011, 8 juli 2011 en 15 augustus 2011 heeft de raad aangegeven dat de ontvangen informatie onvoldoende was om op de aanvraag een besluit te kunnen nemen. De raad heeft [appellant] in dit kader expliciet verzocht om een gespecificeerd overzicht naar datum en verrichting van de werkzaamheden toe te sturen en hem drie maal een termijn gegund om deze informatie toe te zenden. De rechtbank heeft hieromtrent terecht overwogen dat uit het beleid van de raad duidelijk blijkt welke documenten bij een aanvraag om extra uren moeten worden ingediend en dat [appellant] als professioneel rechtsbijstandverlener met dit beleid bekend moet worden verondersteld. Nu [appellant] niet binnen de door de raad gegeven termijnen de benodigde gegevens aan de raad heeft overgelegd, kan het betoog van [appellant] niet tot gegrondverklaring van zijn beroep leiden.
Aan een oordeel over het betoog van [appellant] dat de door hem in bezwaar overgelegde aanvullende gegevens door de raad hadden moeten worden meegenomen in de beoordeling, komt de Afdeling gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen, niet toe. De raad heeft immers op onjuiste wijze toepassing gegeven aan artikel 4:5 van de Awb. De raad zal reeds daarom alle overgelegde gegevens en bescheiden bij het nemen van het nieuwe besluit op bezwaar dienen te betrekken.
7. [ appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte de grond dat de raad ten onrechte van een basisomvang van acht uren uitgaan, niet inhoudelijk heeft beoordeeld om de reden dat de toevoeging als zodanig in de procedure geen onderwerp van discussie is. [appellant] stelt dat aangezien de raad acht punten als basis voor de in artikel 22, eerste lid, van het Bvr 2000 bedoelde berekening heeft genomen, de raad heeft erkend dat aan [appellant] twee punten meer toekwamen dan de reeds op basis van de toevoeging toegekende punten.
7.1. Dit betoog faalt. De raad heeft ter zitting toegelicht dat voor strafzaken in beginsel een toevoeging voor zes punten wordt verleend en dat, indien later de strafzaak meervoudig blijkt te zijn, alsnog acht punten worden toegekend. Ten tijde van het verzoek van [appellant] om extra uren was duidelijk dat de strafzaak meervoudig was, waardoor de raad bij het bepalen van de forfaitaire urengrens terecht van acht punten en daarmee van 24 uur is uitgegaan.
8. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil ziet de Afdeling aanleiding de raad op de voet van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het gebrek in het besluit van 23 december 2011 te herstellen. Daartoe dient de raad binnen tien weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 5.2, een nieuw besluit te nemen, waarbij alle reeds door [appellant] verstrekte gegevens, waaronder de gegevens die hij in het kader van de bezwaarfase aan de raad heeft toegezonden, dienen te worden meegenomen. Voor zover de raad deze gegevens onvoldoende acht om tot een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag over te gaan, zal hij [appellant] onder termijnstelling opnieuw in de gelegenheid dienen te stellen de benodigde informatie aan hem toe te zenden, en daarbij [appellant] erop te wijzen dat hij er rekening mee moet houden dat zijn aanvraag buiten behandeling wordt gesteld als hij deze gegevens niet binnen die termijn aanlevert. De raad zal bij voldoende gegevens inhoudelijk op de aanvraag dienen te beslissen. Daarbij zal de raad overeenkomstig hetgeen is overwogen onder 7.1 dienen uit te gaan van een forfaitaire urengrens van 24 uur.
9. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand op om binnen tien (10) weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
1. met inachtneming van de overwegingen 5.2 en 8 het gebrek in het besluit van 23 december 2011, bezwaarnummer 111631; grasnummer 3GK1388/A te herstellen en
2. de Afdeling en [appellant] de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013