Op 10 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die aan de belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende had op 18 juli 2019 aangifte gedaan voor een te betalen bedrag van € 318 aan Bpm voor de registratie van zijn Audi A5 Sportback, die hij op 21 februari 2019 in Duitsland had gekocht. De auto had schade op het moment van aankoop, maar was volledig hersteld ten tijde van de aangifte. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 3.482 opgelegd, gebaseerd op een hertaxatie die de handelsinkoopwaarde op € 36.931 vaststelde. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de naheffingsaanslag ten onrechte had vastgesteld, omdat de waarde van de auto op het moment van aangifte volledig hersteld was en de inspecteur geen rekening had gehouden met de schade. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en verminderde de naheffingsaanslag tot € 2.940. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en moest het griffierecht worden vergoed.