ECLI:NL:RBZWB:2022:2344

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
02-700242-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en poging tot moord in Terneuzen met schietincident als gevolg

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 april 2022, staat de verdachte terecht voor bedreiging en poging tot moord. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 30 april 2012 in Terneuzen, waarbij de verdachte en een medeverdachte, [naam 4], betrokken waren. De rechtbank oordeelt dat de verdachte samen met [naam 4] de slachtoffers, [naam 1] en [naam 3], heeft bedreigd met de dood, en later met opzet op hen heeft geschoten. De rechtbank acht de bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht bewezen, evenals de poging tot moord op [naam 1] en de poging tot doodslag op [naam 2], de moeder van [naam 1]. De rechtbank concludeert dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat anderen in de woning, waaronder [naam 2], door de kogels om het leven konden komen. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, rekening houdend met zijn geringe strafblad en de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak. Daarnaast worden de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij [naam 1] € 10.000,- en [naam 2] € 12.500,- aan schadevergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-700242-12
vonnis van de meervoudige kamer van 28 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990, te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
raadsman mr. R. Poppelaars, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 april 2022, waarbij de officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
al dan niet samen met een ander personen heeft bedreigd met de dood;
al dan niet samen met een ander heeft geprobeerd iemand te vermoorden, dan wel te doden, dan wel heeft geprobeerd iemand zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door al dan niet met voorbedachten rade meerdere keren op het lichaam van die persoon te schieten, dan wel daarbij heeft geholpen;
al dan niet samen met een ander heeft geprobeerd iemand te doden, dan wel iemand daarbij te helpen, dan wel heeft geprobeerd iemand zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door meerdere keren op het lichaam van die persoon te schieten, dan wel daarbij heeft geholpen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de officier van justitie:
Standpunt verdediging
Door de verdediging is betoogd dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van de feiten 2 en 3 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
In de visie van de verdediging is de waarheidsvinding in deze zaak door het vernietigen van de sporen onmogelijk gemaakt. Alle sporendragers zijn immers vernietigd. Onderzoek naar objectieve bewijsmiddelen is daardoor niet meer mogelijk. Van materiële waarheidsvinding is derhalve geen sprake meer. Wanneer onderzoek naar objectieve bewijsmiddelen zou zijn verricht, had dit onmiskenbaar geleid tot ontlastend bewijsmateriaal. Dat ontlastend bewijsmateriaal, zou vervolgens ook van invloed kunnen zijn geweest op het gewicht van de belastende bewijsmiddelen. Die mogelijkheid is de verdediging nu ontnomen en daarmee is de vervolging in strijd met artikel 6 van het EVRM.
.
Daarnaast vormt ook de lange duur van het proces reden om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Verdachte heeft zes jaar lang moeten wachten op een sepot. Na gegrondverklaring in de artikel 12-procedure, heeft het weer bijna vier jaar geduurd voordat deze zaak op zitting kwam. In de visie van de verdediging is daarmee sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met acht jaar. De verdediging heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een aantal uitspraken aangehaald waarin het Openbaar Ministerie recent niet-ontvankelijk is verklaard.
De verdediging stelt zich daarom op het standpunt dat het OM niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging ter zake de feiten 2 en 3 op de tenlastelegging
Oordeel rechtbank:
Het genoemde objectieve onderzoek betreft onderzoek aan schiethanden, onderzoek
aan de auto, onderzoek naar welke wapens gebruikt zouden zijn en dergelijke. Dit betreft technisch bewijs. De verdediging miskent dat wanneerdergelijk onderzoek geen aanwijzingen zou opleveren voor betrokkenheid van verdachte, dat nog niet betekent dat verdachte niet bij de ten laste gelegde feiten betrokken kan zijn geweest. Het ontbreken van DNA of het niet aantreffen van schietsporen, kan allerlei oorzaken hebben, waarvan de deskundige bij de rechter-commissaris een aantal voorbeelden heeft genoemd.
De objectieve onderzoeken die wel hebben plaatsgevonden, hebben echter geen positieve aanwijzing ten aanzien van verdachte opgeleverd. Dat neemt de rechtbank dan ook als uitgangspunt. Nader onderzoek zou hetgeen ten aanzien van verdachte reeds was vastgesteld, niet anders hebben doen zijn. Het nadere onderzoek dat volgens de verdediging had moeten plaatsvinden, had in ieder geval niet tot een gunstigere uitgangspositie voor verdachte geleid. Onder die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat het recht van verdachte op een eerlijk proces is geschonden.
De verdediging heeft betoogd dat de overschrijding van de redelijke termijn een grond is voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank overweegt dat op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (o.a. ECLI:NL:HR:2015:2465) de overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging.
De verdediging heeft bij het verweer een aantal rechtbankuitspraken genoemd. In deze zaken ging het erom dat nieuwe getuigen, gelet op het tijdsverloop in die zaken, niet meer konden worden gehoord. In de onderhavige zaak is er echter geen verzoek gedaan om nieuwe getuigen te horen. De rechtbank stelt vast dat de door verschillende rechtbanken beoordeelde situatie daarom in onderhavige zaak niet van toepassing is.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de niet-ontvankelijkheidsverweren van de verdediging niet kunnen slagen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 heeft begaan. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs en dient verdachte te worden vrijgesproken. De verklaringen van [naam 1] en [naam 2] die hebben verklaard dat meerdere verdachten aanwezig waren bij de schietpartij en de verklaring van [naam 1] dat meerdere mensen hebben geschoten, komen niet overeen met de getuigenverklaringen, waaruit volgt dat er één schutter was. Dat er meerdere schutters waren, wordt ook niet door technisch bewijs ondersteund. Naar de mening van de officier van justitie kan wel worden vastgesteld dat verdachte met zijn BMW op de plaats delict was, maar is niet duidelijk wat zijn rol ter plaatse is geweest. Zijn enkele aanwezigheid is onvoldoende om te komen tot de conclusie dat verdachte medepleger is van het schieten, dan wel medeplichtig daaraan is geweest.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van alle feiten. Dat deze feiten zijn gepleegd door verdachte, is een stelling die grotendeels is gebaseerd op verklaringen van de [familienaam 1] . Er zijn twee redenen die maken dat de verdediging zich op het standpunt stelt dat deze verklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn De eerste reden is dat niet van de oprechtheid van de [familienaam 1] kan worden uitgegaan. De tweede reden is dat, zelfs wanneer wel van die oprechtheid wordt uitgegaan, men rekening dient te houden met de mogelijkheid dat er sprake is van een onterechte herkenning van verdachte als één van de aanwezigen bij de schietpartij. Er is geen objectief (technisch) bewijs dat verdachte ter plaatse aanwezig is geweest en betrokken was bij de schietpartij. Dit maakt dat verdachte van alle feiten dient te worden vrijgesproken
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten en omstandigheden:
Informatie van voor het incident:
Bij de politie was bekend dat in Terneuzen ten tijde van het incident en in de tijd daarvoor sprake was van een vete tussen twee rivaliserende groepen Antillianen, de groep waar verdachte deel van uitmaakte en een groep van leden van de [familienaam 2] en [naam 3] en [naam 1] . Bij confrontaties tussen deze groepen of leden daarvan werd geweld niet geschuwd. Beide groepen konden beschikken over vuurwapens.
De bedreiging voorafgaand aan het schietincident (feit 1)
Op 30 april 2012 meldden zich omstreeks 21.50 uur de broers [naam 1] en [naam 3] bij de politie. Zij verklaarden dat zij kort daarvoor bij de woning van hun moeder in de [adres 2] waren en dat daar een zwarte BMW met kenteken [kenteken] door de straat reed. In die BMW zat verdachte achter het stuur samen met [naam 4] (de rechtbank begrijpt dat dit gaat om [naam 4] ). [naam 1] en [naam 3] verklaarden dat zij werden bedreigd met bewoordingen als “Ik maak je dood,” “Ik schiet je dood” en “We zijn nog niet klaar met jou.” Na de melding verlieten [naam 1] en [naam 3] het bureau.
Het schietincident (feit 2 en 3)
Op 30 april 2012, omstreeks 22:06 uur, werd melding gemaakt bij de politie van een schietpartij op het adres [adres 2] in Terneuzen, waarbij meermalen geschoten zou zijn. In de woning aan de [adres 2] werden twee gewonden aangetroffen, te weten [naam 1] en zijn moeder [naam 2] .
[naam 1] is naar het ziekenhuis in Gent gebracht. Bij hem werden meerdere uitwendige en inwendige letsels geconstateerd, veelal laag in de buik en in de bekkenstreek, waarvoor een operatieve ingreep en ziekenhuisopname nodig waren. Uit de aanvullende letselbeschrijving van 29 mei 2013 blijkt dat zich toen nog op diverse plekken in de buikholte diverse kogelfragmentjes bevonden en dat er twee vijf uur durende operaties hebben plaatsgevonden aan de buikholte en aan de penis, waarbij diverse beschadigingen werden geïnspecteerd, gespoeld en gehecht en een kunstmatige omleiding werd aangelegd. In 2022 tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak is gebleken dat hij daarna nog vele malen in de periode tussen 2012 en 2022 is geopereerd.
Zijn moeder [naam 2] is overgebracht naar het ziekenhuis in Terneuzen. Door de chirurg aldaar is geconstateerd dat zij twee wonden had, in haar linker bovenbeen en in haar rechter bovenbeen.
Kort na de melding van het schietincident reed de politie over de [adres 3] in Terneuzen en zag daar de BMW staan van verdachte, een auto die de politie ambtshalve kende. De auto stond schuin ingeparkeerd met zowel voor- als achterlichten aan. Schuin voor de woning aan de [adres 3] stond een groep van zes tot zeven Antilliaanse personen. Toen de politie aan kwam rijden, zagen zij dat twee personen van deze groep weg vluchtten. Van degenen die ter plaatse overbleven herkenden de verbalisanten verdachte, [naam 5] en [naam 6] . Even later kwam [naam 7] uit de woning naar buiten. Zij werden omstreeks 22.15 uur ter plaatse door de politie aangehouden. Verdachte riep ten tijde van de aanhouding meermalen: “Ik heb er niets mee te maken.”
Onderzoek naar het daderschap:
De verklaringen van aangevers:
 Verklaringen [naam 1]
is op 3 mei 2012 gehoord. Hij heeft verklaard dat zijn broer [naam 3] na de melding bij het politiebureau naar zijn eigen huis is gegaan. Hijzelf zag door het raam van de woonkamer een witte bestelbus langzaam voorbij de woning rijden. Deze auto reed rondjes in de straat. Nadat hij de auto voor de tweede maal voorbij zag rijden, is hij buiten gaan kijken bij de voordeur. Hij zag de auto stoppen en zag in de auto [naam 4] , [verdachte] , [naam 6] , [naam 5] en [naam 7] . [verdachte] was de bestuurder. Allen kwamen uit de auto en liepen al schietend naar hem toe. Hij wist zeker dat iedereen een vuurwapen had en er waren wapens bij waar vuur uitkwam. Hij heeft hen herkend aan hun gezicht. [verdachte] en [naam 4] liepen voorop en zij liepen naast elkaar. [naam 1] heeft zich omgedraaid, is naar binnen gegaan en heeft de voordeur dichtgegooid. Toen hij al binnen was, voelde hij dat hij geraakt was. Hij is op zijn moeder gesprongen in de woonkamer om haar te beschermen en hoorde nog steeds schoten door de ramen. Even later sprong zijn moeder op en schreeuwde buiten om hulp. Zij was in haar benen geraakt. Desgevraagd noemt hij de achternamen van [verdachte] en [naam 4] en [naam 5] . Hij verklaarde tenslotte nog: " [naam 4] was er duidelijk bij de raid. Hij zat in de zwarte BMW en beiden bedreigden ze mij door te zeggen “Ik ga je doodschieten."
Op 24 januari 2013 heeft [naam 1] in het politiebureau te Terneuzen aangifte gedaan van poging moord c.q. doodslag.
 Verklaring [naam 2]
Op 4 mei 2012 heeft [naam 2] aangifte gedaan. Zij verklaarde dat zij op 30 april 2012 haar zoon [naam 1] hoorde roepen. Zij keek naar buiten en zag [naam 4] en [verdachte] in de struiken bij een zwarte BMW staan, die zij herkende als de auto van [verdachte] . Zij kent beide jongens goed omdat haar zoons haar voor hen hebben gewaarschuwd. Zij zag vervolgens [verdachte] achter het stuur zitten en [naam 4] ernaast, ze reden langs de woning. Zij is naar beneden gegaan, zij hebben [naam 3] gebeld met het verzoek te komen. Zij heeft gezegd dat [naam 1] en [naam 3] naar de politie moesten gaan om het voorval door te geven. Zij stond bij de voordeur, en [naam 1] en [naam 3] gingen naar buiten. Op dat moment kwam de zwarte BMW van [verdachte] weer langsrijden en stond even stil. Zij zag dat [verdachte] achter het stuur zat en [naam 4] naast hem. Zij zag ook mensen achterin zitten. Zij hoorde twee stemmen roepen: "Ik maak je dood, ik schiet je dood". De BMW vertrok weer. [naam 1] en [naam 3] zijn toen direct daarna naar de politie gegaan. Na ongeveer tien minuten kwamen ze terug. [naam 1] stapte uit de auto, [naam 3] reed weg. In de woonkamer vertelde [naam 1] over het bezoek aan de politie. Hij was op zijn hoede, keek uit het raam aan de voorzijde, zij ging ook naar het raam en keek naar buiten. Daar zag zij een witte hoge auto, een klein busje, langzaam langs de woning rijden. Zij kon de auto goed zien, zij keek in de auto en zag dat het daar druk was, dat er ook mensen achterin zaten. Zij zag zwarte koppen, maar ze kon niet duidelijk zien wie er zaten. [naam 1] liep naar de voordeur en deed die open. Op het moment dat hij naar buiten liep hoorde zij schieten. Dat waren een heleboel knallen, het klonk als vuurwerk. Zij hoorde [naam 1] roepen dat hij geraakt was. Hij kwam naar binnen, en deed de deur meteen achter zich dicht. Hij kwam de woonkamer binnen, zij voelde haar benen branden. [naam 1] sprong op haar, zij vielen beiden op de grond, [naam 1] lag bovenop. De schoten waren in één keer achter elkaar. [naam 1] kon niet meer staan. Zij heeft de buitendeur open gedaan en om hulp geroepen. Zij zag dat [naam 4] en [verdachte] wegrenden. Zij stond toen in de deuropening en deed een stap naar buiten. Zij herkende [naam 4] aan zijn grote bos haar, hij heeft een grof postuur. Zij herkende [verdachte] aan zijn lichaamsbouw. Zij zag dat die twee renden in de richting van een witte auto en dat er een groepje voor hen uit rende ook in de richting van die auto. Het waren er meer dan vijf. Zij weet niet of zij in die auto zijn gestapt.

Getuige [naam 3]
meldde zich bij de politie op 2 mei 2012 en verklaarde dat hij zijn broer had gesproken in het ziekenhuis en dat die hem had verteld dat er een wit busje enkele keren voorbij de woning was gereden en dat hij, toen hij de voordeur opende, meerdere mannen op hem af zag komen en dat hij de voorsten als verdachte en [naam 4] had herkend. Zij stonden op de voorgrond bij het afvuren.
Het wapen, het aangetroffen DNA van [naam 4] en de veroordeling van [naam 4] :
Na een CIE melding dat er een wapen zou zijn bij [naam 8] , wordt in diens woning op 11 mei 2012 een automatisch vuurwapen, een enkelloops machine (kogel) geweer van het merk Zastava aangetroffen en in beslag genomen. [naam 8] heeft over het wapen verklaard dat hij het op 30 april 2012 tussen 22.00 en 23.00 uur heeft aangetroffen in de bosjes nabij de woning van zijn vriendin aan de [adres 4] in Terneuzen. De loop van het wapen was op dat moment nog gloeiend heet.
Bij het vergelijkend onderzoek tussen de afvuursporen in vier van de achttien nabij de woning aan de [adres 2] te Terneuzen aangetroffen patroonhulzen en die in de proefhulzen uit het kogelgeweer is vastgesteld dat de vier hulzen waarschijnlijk zijn verschoten met het in beslag genomen kogelgeweer.
Op het vuurwapen wordt het DNA van [naam 4] aangetroffen.
[naam 4] is bij arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2016:2192) voor onderhavige zaak veroordeeld voor het medeplegen van de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, het medeplegen van poging moord en het medeplegen van een poging tot doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren. Het door hem geschetste alibi dat hij rond het tijdstip dat de schietpartij plaatsvond niet meer in Terneuzen kon zijn, is in dat arrest als ongeloofwaardig bestempeld. Het cassatieberoep tegen het arrest is verworpen.
Bewijsconclusie:
De vraag die aan de rechtbank voorligt is of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte betrokken is geweest bij de bedreiging en de daarop volgende schietpartij in de [adres 2] te Terneuzen.
Verdachte heeft alle feiten ontkend, heeft gesteld dat de [familienaam 1] hem erbij heeft willen lappen en dat zij een leugenachtige verklaring hebben afgelegd. Deze stelling staat in schril contrast met de bewering ter zitting dat hij zelf geen problemen had met de [familienaam 1] en dat hij niet snapt waarom zij hem dit zouden willen aandoen. Immers, waarom zou deze familie een valse aangifte tegen verdachte doen als er geen problemen tussen hem en de [familienaam 1] waren? Verdachte is ter zitting desgevraagd niet duidelijker geweest over wat er precies tussen hem en de [familienaam 1] speelde, waarbij hij enerzijds de problemen bagatelliseerde en anderzijds bij zijn laatste woord toch incidenten noemde die tussen hem en de familie hebben gespeeld. De rechtbank kan uit hetgeen door verdachte wel is genoemd, geen overtuigend motief voor een valse aangifte vinden.
De bedreiging (feit 1):
Dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Niet valt in te zien waarom [naam 3] en [naam 1] zich op 30 april 2012 hebben gemeld bij de politie dat zij zich bedreigd voelden door verdachte en [naam 4] als dat niet gebeurd zou zijn. Daarnaast wordt ook door de moeder van [naam 3] en [naam 1] verklaard dat de bedreiging heeft plaatsgevonden en dat zij verdachte in de zwarte BMW heeft gezien. Verdachte heeft ondanks zijn stellige ontkenning van de feiten wel verklaard dat hij mogelijk die avond door de straat heeft gereden. Getuigen hebben die avond enige tijd voordat de melding bij de politie werd gedaan ook een zwarte BMW zien rijden in de straat waar [naam 1] en zijn moeder wonen. De verklaringen van aangevers op dit punt dienen dan ook als betrouwbaar te worden aangemerkt.
Wel zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van de bedreiging met een pistool. Behalve de verklaring van [naam 1] zijn er geen verklaringen in het dossier dat verdachte en/of zijn medeverdachte op het moment van de bedreiging een pistool bij zich hadden en deze toen aan aangevers getoond hebben. Daarom is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de bedreiging met een pistool zou hebben plaatsgevonden.
Het schietincident (feit 2 en 3)
De rechtbank stelt vast dat er geen technisch bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de schietpartij. Het bewijs kan in de onderhavige zaak dan ook uitsluitend op de verklaringen van aangevers, dan wel op andere getuigenverklaringen worden gebaseerd, alsmede op andere objectieve gegevens die uit het dossier naar voren komen.
Ten aanzien van de verklaringen van aangevers is de rechtbank van oordeel dat ook voor de gebeurtenissen na de bedreiging deze verklaringen als geloofwaardig moeten worden aangemerkt.
Uit de verklaring die [naam 3] op 2 mei 2012, kort na het incident, aflegde komt naar voren dat hij zijn broer [naam 1] reeds een dag na de schietpartij had gesproken en dat hij [naam 3] verteld had wie de betrokkenen zijn geweest, waaronder [naam 4] en verdachte.
Ook [naam 2] heeft verdachte en medeverdachte [naam 4] herkend als de daders van de schietpartij. Zowel [naam 1] als zijn moeder hebben eensluidend over het witte busje dat ter plaatse was bij het schietincident en over de betrokkenheid van verdachte verklaard. Deze betrouwbaarheid wordt verder versterkt door diverse getuigen die een wit busje in de straat hebben zien rijden en zien stilstaan kort voor en na de schietpartij.
Ook vinden de verklaringen van aangevers verder steun in het feit dat precies de door [naam 1] genoemde personen, te weten [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] , zeer kort na het incident samen met verdachte met elkaar worden aangetroffen op de [adres 3] bij de BMW, die met brandende lichten schuin op de oprit stond geparkeerd. Het gerechtshof heeft in voornoemd arrest vastgesteld dat, volgens de ANWB Routeplanner, de afstand per auto tussen de [adres 2] en de [adres 3] ongeveer 620 meter bedraagt, af te leggen in ongeveer vier minuten, en de rechtbank neemt deze vaststelling over. Tenslotte is opvallend dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding roept: “Ik heb er niets mee te maken,” terwijl hem op dat moment nog niet was meegedeeld waarvoor hij aangehouden was.
De rechtbank overweegt dat het juist de verklaring van verdachte is, die op een cruciaal punt onjuist is gebleken. Zo heeft verdachte verklaard dat hij tussen 21.00 uur en 21.30 uur [naam 4] heeft afgezet bij zijn woning, terwijl [naam 4] toen nog bij hem in de auto moet hebben gezeten. Dit blijkt uit het feit dat aangevers verklaren dat zij door [naam 4] en verdachte vanuit de auto zijn bedreigd tussen 21.30 en 21.50 uur . Dat verdachte [naam 4] rond die tijd niet heeft afgezet bij zijn woning en dat [naam 4] daarover een ongeloofwaardige verklaring heeft afgelegd is overigens ook door het Hof aangenomen in de zaak tegen [naam 4] . Ook heeft verdachte wisselend verklaard over zijn aanwezigheid in de [adres 2] . In het verhoor van 1 mei 2012 heeft hij gezegd dat hij zeker een week niet door de [adres 2] is gereden. Bij zijn verhoor van 2 mei 2012 heeft hij verklaard dat hij nooit in de [adres 2] komt. Vervolgens in datzelfde verhoor heeft hij verklaard dat hij daar zeker een week niet is geweest. Bij een later verhoor op 2 mei 2012 heeft hij verklaard dat het kan zijn dat hij die avond wel door die straat is gereden. Dit maakt zijn verklaring waar het gaat om zijn aan- of afwezigheid in de [adres 2] die avond niet betrouwbaar en doet ook afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring.
Gelet op al het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de schietpartij op 30 april 2012, waarbij het vuur is geopend op [naam 1] en op de woning van [naam 2] , die op dat moment in de woning was.
Welke kwalificatie?
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank dat er sprake was van voorbedachten raad en dus van een poging tot moord. Verdachte was samen met [naam 4] een half uur voor het schietincident ter plaatse en heeft toen [naam 1] en [naam 3] bedreigd dat zij hen zouden doodschieten. Krap een half uur later hebben zij daadwerkelijk op [naam 1] geschoten, terwijl deze voor zijn huis stond.
Ten aanzien van het derde feit is er wettig en overtuigend bewijs voor de poging doodslag op [naam 2] . Er was sprake van voorwaardelijk opzet. Kort daarvoor hadden verdachte en medeverdachte [naam 3] en [naam 1] nog bedreigd. [naam 2] kwam toen ook even naar buiten en dus moeten verdachte en medeverdachte hebben geweten dat zij thuis was. Door vervolgens de woning met een machinegeweer, op lichaamshoogte te beschieten, terwijl bekend was bij verdachte en de mededader dat het slachtoffer daar woonachtig was, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij en eventuele andere medebewoners of aanwezigen door de kogels om het leven konden komen.
De rechtbank concludeert uit al het hiervoor overwogene dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de aan hem onder feit 1, feit 2 en feit 2 primair tenlastegelegde feiten.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1:
op 30 april 2012 te Terneuzen tezamen en in vereniging met een ander, [naam 1] en [naam 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk voornoemde [naam 1] en/of [naam 3] dreigend de woorden toegevoegd: "ik maak je dood" en/of "ik schiet je dood" en/of "we zijn nog niet klaar met jullie",
Feit 2 primair:
op 30 april 2012 te Terneuzen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander [naam 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven naar de woning van die [naam 1] is gegaan en, aldaar aangekomen, meermalen met een vuurwapen op die [naam 1] en de woning gelegen aan de [adres 2] , alwaar die [naam 1] verbleef, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3 primair:
op 30 april 2012 te Terneuzen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander [naam 2] opzettelijk van het leven te beroven naar de woning van die [naam 2] en/of [naam 1] is gegaan en, aldaar aangekomen, meermalen met een vuurwapen op de woning gelegen aan de [adres 2] , alwaar die [naam 2] op dat moment verbleef, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen voor feit 1 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 37 dagen met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de betoogde vrijspraken dient geen straf te worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, een poging moord en een poging doodslag. Verdachte is samen met [naam 4] naar de [adres 2] gereden en zij hebben daar de hen bekende [naam 1] en [naam 3] bedreigd. Na deze bedreiging is verdachte in zijn BMW weggereden en zijn [naam 1] en [naam 3] naar de politie gegaan. Kort daarna vond er buiten op straat bij de woning van de [familienaam 1] een schietpartij plaats, waarbij [naam 1] ernstig gewond raakte en zijn moeder, mevrouw [naam 2] eveneens gewond raakte. Verdachte is samen met [naam 4] doelbewust naar de woning gereden en er is doelbewust op [naam 1] , die buiten kwam kijken, geschoten. Daarna werd de woning beschoten en hebben verdachte en medeverdachte(n) bewust op de koop toe genomen dat er meerdere mensen in de woning aanwezig hadden kunnen zijn.
Dit zijn ernstige feiten. Feiten als de onderhavige dragen een voor de rechtsorde in zijn algemeenheid zeer schokkend karakter en brengen ook buiten de directe omgeving van de slachtoffers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Mevrouw [naam 2] heeft op zitting op indringende wijze verteld wat de gevolgen zijn en dat zij nog dagelijks herinneringen heeft aan deze heftige dag. Zij heeft moeite met lopen en is gediagnosticeerd met PTSS. Met name heeft zij ook gesproken over de gevolgen die de schietpartij voor haar zoon [naam 1] hebben gehad.
[naam 1] heeft inmiddels vele operaties gehad en is fysiek en mentaal nooit meer de oude geworden. Nog steeds moet hij vaak naar het ziekenhuis voor controles en behandeling. [naam 1] kan niet meer werken en gaat gebukt onder angsten dat hij wederom slachtoffer zou kunnen worden van een schietpartij.
Bij de straftoemeting houdt de rechtbank rekening met de ernst van de feiten en de straffen die voor dat soort feiten normaliter worden opgelegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de straftoemeting betrekt de rechtbank verder het strafblad van verdachte, waarop geen noemenswaardige documentatie staat en de rechtbank houdt rekening met de forse overschrijding van de redelijke termijn in onderhavige zaak. Nadat de zaak tegen verdachte in eerste instantie was geseponeerd op 29 december 2017, is er op 19 januari 2018 een klacht ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering ingediend door aangevers. Deze klacht is op 7 augustus 2018 ongegrond verklaard en desondanks heeft het nog ruim drie jaar geduurd voordat de zaak op zitting is gepland. Ook betrekt de rechtbank in haar oordeel de straf die aan mededader [naam 4] is opgelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren die onder een voor [naam 4] gunstiger regime van voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) is opgelegd waarbij hij 2/3 van zijn straf zal moeten uitzitten. Verdachte zou bij oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onder dit oude VI regime minder lang hoeven zitten dan nu netto het geval zou zijn. Daarom zal de rechtbank de normaliter op te leggen straf matigen. Dit alles afwegend, waarbij de rechtbank ook in aanzienlijke mate rekening houdt met de overschrijding van de redelijke termijn, acht de rechtbank thans passend een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren en zij zal deze ook opleggen.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partij
[naam 1]vordert een schadevergoeding van
€ 93.059,33voor
feit 2.
De heer [naam 1] heeft vergoeding gevorderd van immaterieel nadeel ten bedrage van € 80.000,-, € 10.000,- voor shockschade en € 3.059,33 wegens kosten eigen bijdragen van de zorgverzekering. Ter onderbouwing van het door hem als gevolg van het schietincident opgelopen lichamelijk en psychisch letsel heeft hij verwezen naar overgelegde medische informatie. Hij stelt dat het psychisch letsel tevens is veroorzaakt door de directe confrontatie met de gevolgen van het schietincident voor zijn moeder. Verder heeft hij overzichten overgelegd betreffende de bij hem in rekening gebrachte eigen bijdrage. Hij stelt dat het bij arrest van 6 juni 2016 in een zaak tegen een medeverdachte door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch toegekende bedrag van € 40.000,- wegens geleden immateriële schade in mindering kan worden gebracht op de thans gevorderde schade. Dit bedrag heeft de Staat inmiddels aan hem betaald. Verder stelt hij dat de thans gevorderde materiële schade andere schade betreft dan die welke reeds uit hoofde van voornoemd arrest aan hem is betaald.
De benadeelde partij
[naam 2]vordert een schadevergoeding van
€ 45.000,-voor
feit 3.
Mevrouw [naam 2] vordert een vergoeding van € 45.000,-, waarvan € 15.000,- als immateriële schadevergoeding wegens opgelopen letsel en € 30.000,- als vergoeding van shockschade. Daarop strekt in mindering de vergoeding van € 7.500,- die haar bij voornoemd arrest is toegekend en door de Staat is betaald.
Uit het onderzoek blijkt de rechtbank dat [naam 1] en [naam 2] als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks schade hebben geleden, zodat zij ontvankelijk zijn in hun vordering. Het verweer van de verdediging op dit punt wordt verworpen. Met het bewezenverklaarde heeft verdachte onrechtmatig jegens [naam 1] en [naam 2] gehandeld en is hij verplicht om de door hen als gevolg daarvan geleden schade te vergoeden.
Als niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken is sprake van het volgende letsel bij de benadeelde partijen. [naam 1] heeft bij het incident verschillende schotwonden opgelopen die hebben geleid tot zowel uitwendige als inwendige letsels, onder andere laag in de buik en de darmen. Er waren verwondingen aan de linker bovenarm, de linker hand, de linker pols, het rechterbeen, in de buikstreek, links aan de zijkant van zijn rug, in de rechter zij, aan de rechter bil en aan de rug. Als gevolg van de schoten zijn voorts forse beschadigingen gevonden aan het rectum, de anusspier, de penis en de urineleider. [naam 1] is na het incident ongeveer 1,5 maand opgenomen geweest in het ziekenhuis, waar verschillende ingrepen hebben plaatsgehad. Niet weersproken is dat [naam 1] gedurende de eerste jaren na het incident elf spoedoperaties heeft ondergaan wegens complicaties, dertig kijkoperaties en zeven grote operaties. In een brief van 19 oktober 2015 van [naam 9] , psychiater, is betreffende de somatische gevolgen vermeld dat sprake is van ernstige buikletsels met multipele ingrepen waardoor [naam 1] ruim meer dan drie jaar quasi bedlegerig is. In die brief is verder vermeld dat sprake is van een posttraumatische stress-stoornis. Vermeld is dat de psychische gevolgen geactualiseerd blijven door rechtszaken, de somatische gevolgen van de beschieting en druk vanuit de omgeving. Vermeld is dat hij op bed blijft liggen en regelmatig ingrepen ondergaat in het ziekenhuis, dat de rechtszaken herinneringen bij hem oproepen en hem verder traumatiseren en dat hij zijn omgeving in de gaten houdt via camera’s en vreest opnieuw beschoten te worden nu hij in een wijk woont waar ook de dader woonde. Uit een brief van 11 april 2022 van het UZ Gent blijkt dat hij nog immer medicatie slikt en bekkenbodemkinesitherapie heeft ondergaan, die niet meer door de verzekering wordt vergoed, waardoor zijn kwaliteit van leven is gedaald. Niet weersproken is voorts dat hij als gevolg van het incident zijn hobby’s niet meer kan uitoefenen, dat hij nog immer wordt verzorgd door zijn moeder en dat hij niet in staat is om betaalde arbeid te verrichten.
Bij [naam 2] was sprake van twee schotwonden in de benen als gevolg waarvan zij ook thans nog moeilijk loopt. Uit een brief van 5 november 2015 van de psychiater blijkt dat bij haar sprake is van een posttraumatische stress-stoornis en depressieve klachten. Zij heeft gezien en gevoeld dat haar zoon door de kogels werd geraakt, toen deze op zijn moeder was gaan liggen om haar tegen de kogels te beschermen. Zij heeft zich gefocust op de verzorging van haar zoon, cijfert zichzelf weg en heeft nog steeds angst voor de daders.
Voor de vergoeding van de gevorderde schade is naar het oordeel van de rechtbank irrelevant of het psychisch letsel van de benadeelde partijen, waaronder de posttraumatische stress-stoornis, het gevolg is van het aan benadeelden zelf toegebrachte letsel of van de confrontatie met de gevolgen die het schietincident voor de ander heeft gehad. Schade als gevolg van psychisch nadeel komt immers in beide gevallen voor vergoeding in aanmerking. Anders dan het gerechtshof in voornoemd arrest heeft overwogen, is het dus niet nodig om te onderzoeken welk deel van het psychische letsel van [naam 1] en [naam 2] als gevolg van de directe confrontatie met de gevolgen voor de ander is ontstaan en welk deel als gevolg van het aan de benadeelden zelf toegebrachte letsel is ontstaan.
De rechtbank overweegt dat niet duidelijk is gesteld en onderbouwd wat de precieze, al dan niet blijvende gevolgen zijn voor de benadeelde partijen, in die zin dat niet precies duidelijk is welke (blijvende) beperkingen in de belastbaarheid zij als gevolg van het schietincident ondervinden. Deels is dat het gevolg van de doorhalingen in de overgelegde medische informatie die volgens de advocaat van benadeelden door [naam 1] zijn aangebracht omdat hij zich schaamt en niet wil dat anderen daarvan kennisnemen. Om de (blijvende) beperkingen vast te stellen, zal bij deze stand van zaken medisch deskundigenonderzoek nodig zijn, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting voor dit strafgeding zou meebrengen.
Op grond van de thans bekende medische gegevens, is evenwel duidelijk dat het schietincident langdurige, ernstige en ingrijpende gevolgen heeft gehad in de levens van benadeelden. Mede gelet op hetgeen in de rechtspraak in enigszins vergelijkbare gevallen wegens immaterieel nadeel is toegekend en met inachtneming van geldontwaarding, oordeelt de rechtbank, op grond van de thans bekende informatie, een vergoeding van € 20.000,- voor [naam 2] en een vergoeding van € 50.000,- voor [naam 1] redelijk en billijk. Gelet op de eerder toegewezen en aan de benadeelde partijen betaalde vergoedingen van € 7.500,- en € 40.000,-, zal de rechtbank de vorderingen toewijzen tot een bedrag van € 12.500,- voor [naam 2] en € 10.000,- voor [naam 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2012 tot de dag van algehele voldoening. Voor het overige zullen de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. Desgewenst kunnen die vorderingen worden aangebracht bij de civiele rechter.
De door [naam 1] gevorderde materiële schade is toewijsbaar tot een bedrag van € 1.519,33, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de kosten zijn gemaakt. In zoverre is die vordering onderbouwd met stukken en is deze onvoldoende gemotiveerd weersproken. Voor het overige deel van deze vordering ontbreekt een onderbouwing en is deze voldoende gemotiveerd betwist. Voor dat deel is daarom nader debat en eventuele bewijsvoering nodig. Daarvoor leent dit strafgeding zich niet omdat het alsdan onevenredig met dat debat zou worden belast. Ten aanzien van de wettelijke rente geldt dat bij gebreke van een duidelijke toelichting over het moment waarop de kosten zijn gemaakt, de rechtbank de wettelijke rente zal toewijzen vanaf 1 januari volgend op het jaar waarin de kosten zijn gemaakt.
De rechtbank zal voor de toegewezen vorderingen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank verwerpt het verweer dat de benadeelde partijen hun schade dienen te verhalen bij de medeverdachte die onherroepelijk is veroordeeld. Verdachte en medeverdachte zijn beiden jegens de benadeelde partijen aansprakelijk voor dezelfde schade. Op grond van artikel 6:102 lid 1 BW zijn zij hoofdelijk verbonden. Artikel 6:7 lid 1 BW bepaalt dat indien twee of meer schuldenaren hoofdelijk verbonden zijn, de schuldeiser tegenover ieder van hen recht heeft op nakoming van het geheel. Dit betekent dus dat de benadeelden hun gehele schade op ieder van de daders van het schietincident kunnen verhalen. Hoe die vergoeding in de onderlinge verhouding van de daders moet worden geregeld, is voor hen niet relevant.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 47, 57, 285, 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2:Medeplegen van poging tot moord;
feit 3:Medeplegen van poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[naam 1]van
€ 11.519,33, waarvan € 1.519,33 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade. De immateriële schade dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2012 tot de dag der algehele voldoening. De materiële schade dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari volgend op het jaar waarin de kosten zijn gemaakt tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam 1] (feit 2), € 11.519,33te betalen. De immateriële schade voor het bedrag van € 10.000,- dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2012 tot de dag der algehele voldoening. De materiële schade voor het bedrag van 1.159,33 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari volgend op het jaar waarin de kosten zijn gemaakt tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
87 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[naam 2]van
€ 12.500,-,aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam 2] (feit 3), € 12.500,-te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
91 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kooijman, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 april 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.