Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
tezamen, verzoekers,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 26 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van twee recreatiewoningen. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. M. van Geilswijk, stelden dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda ten onrechte twee aparte omgevingsvergunningen had verleend voor dezelfde locatie. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening behandeld tijdens een zitting op 21 april 2022. De verzoekers voerden aan dat de omgevingsvergunning in strijd was met het bestemmingsplan en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de gevolgen van de bouw voor de omgeving.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekers een spoedeisend belang hadden bij hun verzoeken, omdat de vergunninghouder aangaf snel te willen beginnen met de bouw. De rechter benadrukte dat bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit van belang is. Na een belangenafweging concludeerde de voorzieningenrechter dat de omgevingsvergunning naar verwachting in stand zou blijven en wees de verzoeken om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, 26 april 2022, en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.