ECLI:NL:RBZWB:2022:229

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8458
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering door Orionis Walcheren na schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die bijstandsuitkering ontving van Orionis Walcheren, en het Dagelijks Bestuur van Orionis. Eiser had zijn bijstandsuitkering sinds 1 juni 2016, maar deze werd per 1 december 2019 ingetrokken na een onderzoek door de sociale recherche naar zijn activiteiten. Orionis vorderde een bedrag van € 47.562,83 terug, dat ten onrechte was uitgekeerd over verschillende periodes. Eiser had geen adequate informatie verstrekt over zijn werkzaamheden en inkomsten, wat leidde tot de intrekking van zijn uitkering.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van Orionis, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat Orionis de intrekking van de uitkering en de terugvordering terecht heeft doorgevoerd, omdat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche voldoende bewijs boden voor de conclusie dat eiser op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht zonder dit te melden. Eiser's beroep op het evenredigheidsbeginsel en de kinderopvangtoeslagaffaire werd verworpen, omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat zijn situatie vergelijkbaar was.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8458 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. W.R. Aerts,
en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 februari 2020 (primair besluit) heeft Orionis eisers recht op bijstand met ingang van 1 december 2019 ingetrokken. Tevens wordt over de periode van 1 juni 2016 tot en met 3 maart 2019 en over de periode van 25 april 2019 tot en met 30 november 2019 een bedrag van in totaal € 47.562,83 van hem teruggevorderd.
In het besluit van 30 juli 2020 (bestreden besluit) heeft Orionis het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Orionis heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 8 december 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Namens Orionis waren aanwezig [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .

Feiten en omstandigheden

1. Eiser ontving sinds 1 juni 2016 een bijstandsuitkering van Orionis. Met ingang van 3 maart 2019 is de uitkering beëindigd omdat eiser inkomsten had boven de voor hem geldende bijstandsnorm.
Op 17 april 2019 heeft eiser opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Bij besluit van 29 mei 2019 heeft Orionis deze uitkering met ingang van 25 april 2019 aan hem toegekend.
De sociale recherche heeft op 7 oktober 2019 een anonieme tip ontvangen over eiser. De tipgever stelt dat eiser al 13 jaar een relatie heeft en werkzaam is als zelfstandig ondernemer. Hij zou kozijnen plaatsen met zijn bedrijf Zeeland Kozijnen.
Naar aanleiding van die tip is de sociale recherche een onderzoek gestart naar de activiteiten van eiser. Bij brief van 3 december 2019 heeft Orionis eiser verzocht om voor 19 december 2019 diverse gegevens over te leggen, waaronder de administratie van diverse bedrijven. Eiser heeft daar niet op gereageerd. Bij besluit van 19 december 2019 heeft Orionis eisers recht op uitkering daarom met ingang van 1 december 2019 opgeschort en is een hersteltermijn geboden tot 3 januari 2020. Eiser heeft op 31 december 2019 bankafschriften van zijn betaal- en spaarrekeningen overgelegd, maar geen administratie van bedrijven. Bij brief van 7 januari 2020 heeft Orionis hem daarom een nieuwe hersteltermijn tot 28 januari 2020 geboden om die gegevens alsnog in te leveren, daarnaast is hij uitgenodigd voor een gesprek. Eiser heeft geen stukken meer overgelegd.
Op 4 februari 2020 is eiser gehoord door de sociale recherche.
Op 11 februari 2020 heeft de sociale recherche een rapport uitgebracht.
Bij het primaire besluit heeft Orionis eisers recht op bijstand met ingang van 1 december 2019 ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet. Daarbij is vermeld dat uit onderzoek is gebleken dat eiser in de periode van 1 juni 2016 tot en met 3 maart 2019 en de periode van 25 april 2019 tot en met 30 november 2019 onjuiste of geen informatie heeft verstrekt over werkzaamheden die hij heeft verricht. Die werkzaamheden zijn aan te merken als op geld waardeerbare arbeid. Daarnaast is gebleken dat hij beschikt over een Paypal-account waar hij geen melding van heeft gemaakt. De ten onrechte betaalde uitkering over de genoemde periodes van in totaal € 47.562,83 wordt op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet van hem teruggevorderd. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft Orionis het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beroepsgronden

2. Eiser heeft een overzicht gemaakt van de door de sociale recherche in het rapport van 11 februari 2020 gepresenteerde onderzoeksbevindingen en geeft per punt aan wat in zijn ogen niet klopt. Verder doet eiser een beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hij wijst op het rapport ‘Ongekend onrecht’ dat is verschenen naar aanleiding van de kinderopvangtoeslagaffaire. Volgens eiser is ook in zijn geval het evenredigheidsbeginsel geschonden. Er is sprake van disproportionaliteit, nu er € 47.562,83 wordt teruggevorderd terwijl uit het rapport van de sociale recherche volgt dat hij voor hoogstens € 1.000 aan inkomsten heeft gegenereerd die hij niet heeft doorgegeven.

Wettelijk kader

3. Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet een belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of recht op bijstand.
Ingevolge artikel 54, derde lid, van de Participatiewet herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt het een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.

Overwegingen

4. De rechtbank stelt allereerst vast dat Orionis de bijstandsuitkering van eiser heeft ingetrokken met ingang van 1 december 2019, terwijl de terugvordering ziet op de periode van 1 juni 2016 tot en met 3 maart 2019 en de periode van 25 april 2019 tot en met 30 november 2019. Nu niet nadrukkelijk is gesteld dat de uitkering met terugwerkende kracht wordt ingetrokken over die periodes, ontbreekt een expliciete grondslag voor de terugvordering. Uit de motivering in de besluitvorming volgt naar het oordeel van de rechtbank echter duidelijk dat het de bedoeling van Orionis is geweest om de uitkering over die periodes in te trekken en het besluit ook zo begrepen kan worden, zodat niet gesteld kan worden dat sprake is van een motiveringsgebrek.
5. Een besluit om een bijstandsuitkering in te trekken en terug te vorderen is een voor de betrokkene belastend besluit. Orionis moet daarbij de benodigde kennis over de relevante feiten verzamelen. Orionis moet dan ook aannemelijk maken dat in het geval van eiser aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in de periode van 1 juni 2016 tot en met 3 maart 2019 en de periode van 25 april 2019 tot en met 30 november 2019 (de beoordelingsperiodes).
5.1
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1257). Voor de kwalificatie ‘op geld waardeerbare activiteiten’ is voldoende dat het gaat om werkzaamheden waar normaal gesproken inkomsten voor worden ontvangen of kunnen worden bedongen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1170).
5.2
Uit het rapport van de sociale recherche van 11 februari 2020 blijkt dat eiser volgens digitaal onderzoek al jarenlang betrokken is bij diverse ondernemingen. Hij stelt zich voor diensten beschikbaar op websites en Facebookpagina’s en plaatst daarop ook foto’s van zijn werkzaamheden. Ook blijkt dat bij waarnemingen is gezien dat eiser een voordeur plaatste op het adres [adres] te [plaatsnaam] . Verder heeft eiser tijdens het gehoor op 4 februari 2020 verklaard één tot vier maal per week chauffeur te zijn voor [naam betrokkenen] tijdens haar werkzaamheden als escort-dame. Uit van de politie verkregen informatie blijkt dat hij dit al sinds 2016 doet. Tot slot is gebleken dat eiser beschikt over een Paypal-account waar hij nooit melding van heeft gemaakt bij Orionis.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze onderzoeksbevindingen genoegzaam dat eiser in de periode in geding op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht. Wat eiser daartegen heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft van zijn activiteiten, evenals van de ontvangst van eventuele inkomsten uit deze werkzaamheden, geen melding gemaakt bij Orionis. Dat hij op 27 december 2019 middels een wijzigingsformulier alsnog inkomsten uit november 2019 heeft doorgegeven en tijdens het gehoor heeft verklaard over enkele verdiensten maakt dit niet anders, omdat hij onverwijld en uit eigen beweging melding had moeten maken van al zijn activiteiten. Eiser had ook moeten vermelden dat hij beschikt over een Paypal-account, te meer nu Orionis hem bij aanvang van de bijstand in 2016 heeft gevraagd om afschriften van al zijn bank- en spaarrekeningen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Orionis zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden.
5.4
Schending van de inlichtingenverplichting is een rechtsgrond om de bijstandsuitkering in te trekken wanneer door die schending niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene in bijstandbehoevende omstandigheden heeft verkeerd. Betrokkene moet dan aannemelijk maken dat hij over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad, wanneer hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan.
5.5
Eiser stelt dat hij geen of minimale inkomsten heeft genoten uit zijn activiteiten, maar deze stelling heeft hij niet met stukken onderbouwd. Hij heeft de administratie van zijn bedrijven niet overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank was het voor Orionis dan ook niet mogelijk om de inkomsten die eiser heeft genoten uit de diverse door hem verrichte op geld waardeerbare werkzaamheden schattenderwijs vast te stellen. Orionis heeft zich met betrekking tot de beoordelingsperiodes daarom terecht op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, eiser in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Orionis was daarom op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet gehouden de bijstandsuitkering van eiser over die periodes in te trekken.
6. Gelet op het voorgaande is ook voldaan aan de voorwaarde van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet om de bijstandsuitkering terug te vorderen die ten onrechte is verstrekt. Voor zover eisers verwijzing naar zijn psychische klachten moet worden opgevat als een beroep op dringende redenen om van terugvordering af te zien, slaagt dit naar het oordeel van de rechtbank niet. Van dringende redenen is volgens vaste rechtspraak van de CRvB slechts sprake als deze zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:343). Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets uitzonderlijks aan de hand is. Niet gebleken is dat daar bij eiser sprake van is. De enkel gestelde psychische klachten zijn daarvoor onvoldoende.
7. Tot slot oordeelt de rechtbank dat eisers beroep op artikel 4:84 van de Awb niet slaagt. De besluitvorming van Orionis is immers gebaseerd op bepalingen uit de Participatiewet, zodat er geen sprake is van beleid waarvan afgeweken zou moeten of kunnen worden. Ook de verwijzing naar de kinderopvangtoeslagaffaire leidt niet tot een ander oordeel, nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich ten aanzien van hem vergelijkbare feiten als in de toeslagaffaire hebben voorgedaan.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 19 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.