Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser] , eiser
[naam kind 1],
[naam kind 2]en
[naam kind 3]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een verzoek om naturalisatie van eiser, die de Congolese nationaliteit bezit en in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Eiser had op 30 juni 2020 een verzoek om naturalisatie ingediend voor zichzelf en zijn drie minderjarige kinderen. Dit verzoek werd op 2 april 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat er ernstige vermoedens bestonden dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormde, aangezien hij zich in een proeftijd bevond die verband hield met een voorwaardelijk sepot.
Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij niet veroordeeld was voor een strafbaar feit en dat de proeftijd inmiddels was afgelopen. De rechtbank heeft de zaak op 13 april 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De staatssecretaris is niet verschenen.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond had verklaard. De rechtbank stelde vast dat de door eiser aangevoerde bijzondere omstandigheden niet voldoende waren meegewogen in de beslissing van de staatssecretaris. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser en moet het griffierecht worden vergoed.