ECLI:NL:RBZWB:2022:2248

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
AWB- 22_958
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake huishoudelijke hulp

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 22 april 2022, wordt het beroep van eiseres tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda behandeld. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat verweerder volgens haar niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 5 september 2021 tegen het besluit van 12 augustus 2021, dat betrekking heeft op de toekenning van huishoudelijke hulp voor de periode van 1 juli 2021 tot en met 24 april 2022, ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

De rechtbank heeft partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dit op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig is. De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan, maar eerst een ingebrekestelling moet sturen. Eiseres stelt dat er sprake is van een beslistermijn van zes weken, maar de rechtbank oordeelt dat de termijn van twaalf weken van toepassing is, omdat de Commissie Sociaal Domein is ingesteld conform de vereisten van de Awb.

De rechtbank concludeert dat de beslistermijn rechtsgeldig is verdaagd en dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is, omdat de ingebrekestelling te vroeg is verzonden. De rechtbank wijst het verzoek om vaststelling van de dwangsom af en merkt op dat de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep niet wegneemt dat verweerder alsnog op het bezwaar moet beslissen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/958

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 5 september 2021 tegen het besluit van 12 augustus 2021 betreffende de toekenning van huishoudelijke hulp in de periode 1 juli 2021 tot en met 24 april 2022 ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat er hier sprake is van een beslistermijn van zes weken, omdat de Commissie Sociaal Domein geen commissie is zoals bedoeld in artikel 7:13, van de Awb en omdat verweerder geen mededeling heeft gedaan zoals bedoeld in artikel 7:13, tweede lid, van de Awb.
Deze beroepsgronden slagen niet. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 7:13, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een adviescommissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden, waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan en die voldoet aan eventueel bij wettelijk voorschrift gestelde andere eisen.
De rechtbank stelt vast dat uit artikel 10, eerste en zevende lid, van het Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda houdende regels omtrent behandeling van bezwaarschriften Reglement behandeling bezwaarschriften blijkt dat de Commissie Sociaal Domein is ingesteld conform de vereisten van artikel 7:13, eerste lid, van de Awb. In dit kader wordt verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 december 2017 [1] over de Commissie Sociaal Domein van verweerder als onafhankelijke bezwaarschriftencommissie.
Ten aanzien van de grond van eiseres dat de beslistermijn zes weken blijft, omdat er geen mededeling is gedaan als bedoeld in artikel 7:13, tweede lid, van de Awb overweegt de rechtbank het volgende. Uit artikel 7:10, eerste lid, en artikel 7:13, tweede lid, van de Awb vloeit niet voort dat de termijn van twaalf weken niet van toepassing is indien de mededeling, als bedoeld in artikel 7:13, tweede lid, van de Awb, niet is gedaan of pas is gedaan na het verstrijken van zes weken na het indienen van het bezwaarschrift. Indien een commissie is ingesteld, vloeit de twaalfwekentermijn direct voort uit artikel 7:10, eerste lid, van de Awb. De toepasselijkheid van deze termijn is niet afhankelijk van de mededeling aan de indiener van het bezwaarschrift dat een commissie over het bezwaar zal adviseren. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 april 2019 [2] .
Eiseres heeft het bezwaarschrift tegen het besluit van 12 augustus 2021 ingediend op 5 september 2021. Zoals hiervoor reeds is vastgesteld moet verweerder, omdat er een adviescommissie is, binnen twaalf weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn van zes weken voorbij is. Verweerder heeft de beslistermijn op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb binnen de beslistermijn rechtsgeldig verdaagd met zes weken. In dit geval eindigde de beslistermijn op 27 januari 2022. Eiseres heeft verweerder op 13 januari 2022 in gebreke gesteld. Op dat moment was de beslistermijn nog niet verstreken. Als de betrokkene de ingebrekestelling te vroeg stuurt, is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen.
Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Omdat het beroep niet-ontvankelijk is, kan de rechtbank de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom niet vaststellen. Dit volgt uit artikel 8:55c van de Awb.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep tegen het niet tijdig beslissen, niet wegneemt dat verweerder inmiddels had moeten beslissen op het bezwaar en voor zover hij dit nog niet heeft gedaan dit zo spoedig mogelijk alsnog dient te doen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om vaststelling van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 22 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.