Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2018. De belanghebbende, woonachtig in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die was opgelegd op basis van zijn aangifte inkomstenbelasting, waarin hij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.924 had aangegeven, afkomstig uit een pensioenuitkering van [X]. De inspecteur had de aanslag vastgesteld zonder toepassing van de overgangsregeling uit de Goedkeuringswet, wat leidde tot een hoger belastbaar inkomen van € 59.306. De belanghebbende stelde dat de belastingvermindering op basis van de overgangsregeling hoger moest zijn dan de door de inspecteur toegepaste vermindering van € 3.313.
Tijdens de telefonische hoorzitting op 6 april 2022 is de zaak besproken. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de verschuldigde inkomstenbelasting correct had berekend en dat de berekening was gebaseerd op de juiste uitgangspunten. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende ten onrechte uitging van het volledige bedrag aan inkomstenbelasting in plaats van het evenredige deel van de inkomstenbelasting op het pensioen waarop de overgangsregeling van toepassing is. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van de belanghebbende af, inclusief de verzoeken om vermindering van de belastingrente. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.