ECLI:NL:RBZWB:2022:2115

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 226
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting 2018 en belastingrente op basis van de Goedkeuringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2018. De belanghebbende, woonachtig in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die was opgelegd op basis van zijn aangifte inkomstenbelasting, waarin hij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.924 had aangegeven, afkomstig uit een pensioenuitkering van [X]. De inspecteur had de aanslag vastgesteld zonder toepassing van de overgangsregeling uit de Goedkeuringswet, wat leidde tot een hoger belastbaar inkomen van € 59.306. De belanghebbende stelde dat de belastingvermindering op basis van de overgangsregeling hoger moest zijn dan de door de inspecteur toegepaste vermindering van € 3.313.

Tijdens de telefonische hoorzitting op 6 april 2022 is de zaak besproken. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de verschuldigde inkomstenbelasting correct had berekend en dat de berekening was gebaseerd op de juiste uitgangspunten. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende ten onrechte uitging van het volledige bedrag aan inkomstenbelasting in plaats van het evenredige deel van de inkomstenbelasting op het pensioen waarop de overgangsregeling van toepassing is. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van de belanghebbende af, inclusief de verzoeken om vermindering van de belastingrente. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/226
uitspraak van 20 april 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], domicilie kiezende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 18 december 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2018 opgelegde aanslag inkomstenbelasting, alsmede de daarbij gegeven beschikking belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer]).
Zitting
Het onderzoek heeft via een telefonische hoorzitting plaatsgevonden op 6 april 2022. Aldaar zijn gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende is woonachtig in [woonplaats]. Niet in geschil is dat dit al vanaf 1 juni 2011 zo is.
2.2.
Belanghebbende heeft de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2018 gedaan, waarin hij een belastbaar inkomen uit werk en woning heeft aangegeven van € 39.924, bestaande uit een pensioenuitkering van [X]. Belanghebbende heeft verzocht om toepassing van de overgangsregeling in de Goedkeuringswet Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Goedkeuringswet). [1]
2.3.
Met dagtekening van 3 september 2020 is de inspecteur bij de vaststelling van de aanslag inkomstenbelasting 2018 afgeweken van de ingediende aangifte en heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning als volgt vastgesteld:
[X], pensioen
€ 39.924
SVB, AOW-uitkering
€ 19.382
Belastbaar inkomen Box I
€ 59.306
Er wordt door de inspecteur geen vermindering op basis van de overgangsregeling in de Goedkeuringswet verleend.
2.4.
Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag verminderd met een bedrag van € 3.313 op basis van de overgangsregeling in de Goedkeuringswet. De belastingrente wordt dienovereenkomstig verminderd.
2.5.
In geschil is of de verschuldigde inkomstenbelasting met een juiste toepassing van artikel 2 van de Goedkeuringswet is berekend.
2.6.
Belanghebbende stelt dat de vermindering van de belasting op basis van de overgangsregeling uit de Goedkeuringswet hoger moet zijn. Volgens belanghebbende dient de belastingvermindering € 7.970 te bedragen.
2.7.
De inspecteur betwist het standpunt van belanghebbende en stelt dat hij de verschuldigde inkomstenbelasting niet juist heeft berekend. Niet in geschil is dat de AOW-uitkering geen pensioen is waar de overgangsregeling in de Goedkeuringswet op van toepassing is.
2.8.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de verschuldigde inkomstenbelasting juist heeft berekend. De berekening is door de inspecteur op de juiste uitgangspunten gebaseerd. De rechtbank gaat hierbij uit van artikel 2 van de Goedkeuringswet en de toelichting uit de Nota van Wijziging. [2] Recapitulerend ziet de berekening er als volgt uit:
SVB, AOW-uitkering
€ 19.382
[X], pensioen
€ 39.924
Belastbaar inkomen Box 1
€ 59.306
Berekende inkomstenbelasting
€ 13.959
Af: heffingskorting
€ 140
Verschuldigde inkomstenbelasting
€ 13.819
Verhouding waarin het [X]-pensioen staat tot het totale inkomen
67,31%
Evenredig deel van de inkomstenbelasting op pensioen [X] zonder toepassing overgangsregeling
(67,3% * € 13.819)
€ 9.302
Maximaal verschuldigd tarief o.b.v. overgangsregeling
15%
Maximaal belasting op pensioen o.b.v. overgangsregeling (15% * € 39.924)
€ 5.989
Vermindering ten gevolge van overgangsregeling (€ 9.302 -/- € 5.989)
€ 3.313
Totaal inkomstenbelasting over inkomen na toepassing overgangsregeling
(€ 13.819 -/- € 3.313)
€ 10.506
Belanghebbende gaat in zijn berekening voor de bepaling van de vermindering ten gevolge van de overgangsregeling ten onrechte uit van het volledige bedrag aan inkomstenbelasting over het ontvangen inkomen in plaats van het evenredige deel van de inkomstenbelasting op het pensioen waarop de overgangsregeling uit de Goedkeuringswet van toepassing is.
2.9.
Belanghebbende stelt dat de belastingrente verminderd moet worden. Volgens belanghebbende was in het aangifteprogramma niet mogelijk om zijn AOW-uitkering in te vullen en kon hij niet verzoeken om de overgangsregeling op basis van de Goedkeuringswet toe te passen. De rechtbank stelt voorop dat vermindering van de belastingrente kan plaatsvinden als er sprake is van schendingen van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Naar het oordeel van de rechtbank is er van een dergelijke schending geen sprake. De inspecteur heeft belanghebbendes stelling dat het aangifteprogramma niet voldoet gemotiveerd betwist en aangegeven dat het mogelijk moet zijn om de AOW en de overgangsregeling in te vullen. Uit de overgelegde afdruk van de ingediende aangifte volgt ook dat belanghebbende in zijn aangifte een beroep gedaan heeft op de overgangsregeling op basis van de Goedkeuringswet. Belanghebbende heeft zijn stelling naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende onderbouwd. De beschikking belastingrente is dan ook terecht opgelegd met inachtneming van de wettelijke bepalingen.
2.10.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.11.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier, op 20 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Staatsblad 2015, 198.
2.Nota van wijziging van 22 november 2013, Kamerstukken 2013-2014, 33 615, nr. 6.