In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende die sinds 1 juni 2011 in Duitsland woont en AOW en pensioeninkomsten uit Nederland ontvangt. De belanghebbende is in geschil met de inspecteur van de Belastingdienst over de toepassing van de overgangsregeling in het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en Duitsland. De inspecteur had een aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2018 opgelegd, waarbij geen rekening was gehouden met de overgangsregeling voor de AOW-uitkering. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Het hof oordeelt dat de overgangsregeling alleen van toepassing is op het pensioen en niet op de AOW-uitkering. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de inspecteur de verschuldigde inkomstenbelasting correct had berekend. De belanghebbende had in zijn berekening ten onrechte het volledige bedrag aan inkomstenbelasting over het totale inkomen genomen, terwijl de overgangsregeling alleen van toepassing is op het pensioen. Het hof bevestigt het oordeel van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep ongegrond is. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 6 september 2023.