ECLI:NL:GHSHE:2023:2860

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
22/01165
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastingaanslag en toepassing van de overgangsregeling bij dubbele belasting tussen Nederland en Duitsland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende die sinds 1 juni 2011 in Duitsland woont en AOW en pensioeninkomsten uit Nederland ontvangt. De belanghebbende is in geschil met de inspecteur van de Belastingdienst over de toepassing van de overgangsregeling in het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en Duitsland. De inspecteur had een aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2018 opgelegd, waarbij geen rekening was gehouden met de overgangsregeling voor de AOW-uitkering. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Het hof oordeelt dat de overgangsregeling alleen van toepassing is op het pensioen en niet op de AOW-uitkering. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de inspecteur de verschuldigde inkomstenbelasting correct had berekend. De belanghebbende had in zijn berekening ten onrechte het volledige bedrag aan inkomstenbelasting over het totale inkomen genomen, terwijl de overgangsregeling alleen van toepassing is op het pensioen. Het hof bevestigt het oordeel van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep ongegrond is. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 6 september 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/01165
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende in [woonplaats] , Duitsland, domicilie gekozen hebbend in [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 20 april 2022, nummer BRE 21/226, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting (hierna: IB) over het jaar 2018 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende woont vanaf 1 juni 2011 in [woonplaats] in Duitsland.
2.2.
Belanghebbende heeft in 2018 de volgende inkomsten genoten:
Pensioen [pensioenfonds] € 39.924
AOW-uitkering Sociale Verzekeringsbank
€ 19.382
Totaal € 59.306
Aan loonheffing is in totaal € 7.360 ingehouden. De IB over een inkomen uit werk en woning van € 59.306 bedraagt € 13.959. De heffingskorting bedraagt € 140. De verschuldigde IB bedraagt € 13.959 -/- € 140 = € 13.819.
2.3.
De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.306. Tevens is bij beschikking € 318 belastingrente in rekening gebracht. Bij de aanslag is geen rekening gehouden met de overgangsregeling [1] (hierna de overgangsregeling) bij artikel 17, lid 2 van het Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en Duitsland (hierna het Verdrag) [2] . De inspecteur heeft de aanslag en de rentebeschikking bij uitspraak op bezwaar verminderd met een bedrag van € 3.313 op grond van de overgangsregeling en de rentebeschikking evenredig verminderd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de inspecteur de vermindering op grond van de overgangsregeling juist berekend?
2. Heeft de inspecteur de belastingrente juist berekend?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot een bedrag aan vermindering van € 7.970. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
1. De overgangsregeling
4.1.
De rechtbank heeft als volgt geoordeeld:
“2.8. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de verschuldigde inkomstenbelasting juist heeft berekend. De berekening is door de inspecteur op de juiste uitgangspunten gebaseerd. De rechtbank gaat hierbij uit van artikel 2 van de Goedkeuringswet en de toelichting uit de Nota van Wijziging.2 Recapitulerend ziet de berekening er als volgt uit:
SVB, AOW-uitkering
€ 19.382
[pensioenfonds] , pensioen
€ 39.924
Belastbaar inkomen Box 1
€ 59.306
Berekende inkomstenbelasting
€ 13.959
Af: heffingskorting
€ 140
Verschuldigde inkomstenbelasting
€ 13.819
Verhouding waarin het [pensioenfonds] -pensioen staat tot het totale inkomen
67,31%
Evenredig deel van de inkomstenbelasting op pensioen [pensioenfonds] zonder toepassing overgangsregeling
(67,3% * € 13.819)
€ 9.302
Maximaal verschuldigd tarief o.b.v. overgangsregeling
15%
Maximaal belasting op pensioen o.b.v. overgangsregeling (15% * € 39.924)
€ 5.989
Vermindering ten gevolge van overgangsregeling (€ 9.302 -/- € 5.989)
€ 3.313
Totaal inkomstenbelasting over inkomen na toepassing overgangsregeling
(€ 13.819-/-€3.313)
€ 10.506
Belanghebbende gaat in zijn berekening voor de bepaling van de vermindering ten gevolge van de overgangsregeling ten onrechte uit van het volledige bedrag aan inkomstenbelasting over het ontvangen inkomen in plaats van het evenredige deel van de inkomstenbelasting op het pensioen waarop de overgangsregeling uit de Goedkeuringswet van toepassing is.
2 Nota van wijziging van 22 november 2013, Kamerstukken 2013-2014, 33 615, nr. 6.”
4.2.
Het hof acht dit oordeel juist en op goede gronden gegeven en maakt het tot de zijne. Belanghebbendes betoog dat de vermindering moet worden berekend over het hele pensioen en niet alleen over het pensioen van [pensioenfonds] , slaagt niet. De overgangsregeling is namelijk bedoeld voor pensioenen die voor inwerkingtreding van het Verdrag in Duitsland waren belast bij belastingplichtigen die in Duitsland woonden. Onder het Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en Duitsland uit 1959 [3] (hierna: het oude Verdrag) werden pensioeninkomsten zoals het pensioen van [pensioenfonds] op grond van artikel 12, lid 1 van het oude Verdrag belast in de woonstaat, in dit geval Duitsland. De AOW-uitkering was op grond van artikel 12, lid 3 van het oude Verdrag al in Nederland belast. Voor de AOW-uitkering is dus sinds de inwerkingtreding van het Verdrag niets veranderd. Daarom geldt de overgangsregeling niet voor die uitkering.
4.3.
Vraag 1 moet daarom bevestigend worden beantwoord.
2. Belastingrente
4.4.
De rechtbank heeft over de belastingrente het volgende geoordeeld:
“2.9. Belanghebbende stelt dat de belastingrente verminderd moet worden. Volgens belanghebbende was in het aangifteprogramma niet mogelijk om zijn AOW-uitkering in te vullen en kon hij niet verzoeken om de overgangsregeling op basis van de Goedkeuringswet toe te passen. De rechtbank stelt voorop dat vermindering van de belastingrente kan plaatsvinden als er sprake is van schendingen van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Naar het oordeel van de rechtbank is er van een dergelijke schending geen sprake. De inspecteur heeft belanghebbendes stelling dat het aangifteprogramma niet voldoet gemotiveerd betwist en aangegeven dat het mogelijk moet zijn om de AOW en de overgangsregeling in te vullen. Uit de overgelegde afdruk van de ingediende aangifte volgt ook dat belanghebbende in zijn aangifte een beroep gedaan heeft op de overgangsregeling op basis van de Goedkeuringswet. Belanghebbende heeft zijn stelling naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende onderbouwd. De beschikking belastingrente is dan ook terecht opgelegd met inachtneming van de wettelijke bepalingen.”
4.5.
Het hof sluit zich ook aan bij dit oordeel en maakt het tot de zijne. Belanghebbende herhaalt in hoger beroep dat hij in het aangifteprogramma de AOW-uitkering en de overgangsregeling niet kan invullen. De inspecteur heeft dit in zijn verweerschrift in hoger beroep met prints uit het aangifteprogramma gemotiveerd weersproken. Daartegenover maakt belanghebbende niet aannemelijk dat hij als gevolg van een fout in het aangifteprogramma belastingrente heeft moeten betalen.
4.6.
Het hof beantwoordt vraag 2 bevestigend.
Tussenconclusie
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door J.M. van der Vegt, voorzitter, P. Fortuin en L.B.M. Klein Tank en in tegenwoordigheid van X.J. Köhlen, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
X.J. Köhlen J.M. van der Vegt
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Opgenomen in de Goedkeuringswet van 20 mei 2015 (Staatsblad 2015,198) ter goedkeuring van het Verdrag.
2.Het op 12 april 2012 te Berlijn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2012,123).
3.De op 16 juni 1959 tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen alsmede van verscheidene andere belastingen en tot het regelen van andere aangelegenheden op belastinggebied, Trb. 1959, 85.