Op 18 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. L.K. Wouterse, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 28 september 2020, waarin zijn WIA-uitkering werd vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 59,07%. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, na een uitgebreide beoordeling van de feiten en omstandigheden rondom de arbeidsongeschiktheid van de eiser, die als zelfstandig hovenier had gewerkt en op 7 mei 2014 was uitgevallen door diverse lichamelijke klachten en een hartinfarct.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbeidsdeskundige van het UWV de geschiktheid van de functies machinaal metaalbewerker, samensteller kunststof- en rubberproducten, en medewerker tuinbouw had beoordeeld. Eiser betwistte de geschiktheid van deze functies, maar de rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd waarom deze functies passend waren voor eiser, rekening houdend met zijn medische beperkingen zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
De rechtbank concludeerde dat de belastbaarheid van eiser in de geduide functies niet werd overschreden en dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld op 59,07%. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken, aangezien het beroep ongegrond werd verklaard.