ECLI:NL:RBZWB:2020:2541

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
AWB- 16_9062
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 12 oktober 2016, waarin zijn WIA-uitkering werd vastgesteld. Eiser, die sinds 2014 arbeidsongeschikt is door diverse lichamelijke klachten, heeft in de procedure verschillende deskundigen ingeschakeld om zijn medische situatie te onderbouwen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het UWV de gelegenheid te geven om een verzekeringsarts bezwaar en beroep in te schakelen. Na meerdere rapporten van deskundigen, waaronder Fokke en Hollander, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de verzekeringsarts b&b de beperkingen van eiser niet correct heeft vastgesteld in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten en het griffierecht aan eiser heeft toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rapporten van de deskundigen blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en dat de motivering van de deskundigen overtuigend is. De rechtbank heeft de zaak gegrond verklaard en het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/9062 WIA

uitspraak van 12 juni 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. L.K. Wouterse,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 oktober 2016 (bestreden besluit) van het UWV over de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 juli 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. S.J.M. Stoop, kantoorgenote van zijn gemachtigde. Eiser heeft als deskundige meegenomen dr. J.M.W.N. Derks, verzekeringsarts RGA/medisch adviseur (medisch adviseur). Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst opdat het UWV de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) kon laten reageren op de stukken die de rechtbank op 27 juni 2017 van eiser had ontvangen en op wat tijdens de zitting is besproken.
Het UWV heeft vervolgens het rapport van de verzekeringsarts b&b van 1 augustus 2017 ingediend. Eiser heeft hierop op 4 september 2017 gereageerd.
De rechtbank heeft daarna besloten om een onderzoek te laten instellen door een verzekeringsarts als deskundige.
Nadat partijen hun visie hebben gegeven over de conceptvraagstelling van de rechtbank, heeft de rechtbank J.M. Fokke (Fokke) , verzekeringsarts, benoemd als deskundige voor het doen van onderzoek.
Fokke heeft op 6 juli 2018 een rapport aan de rechtbank uitgebracht.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Het UWV heeft het rapport van de verzekeringsarts b&b van 4 december 2018 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van 3 januari 2019 ingediend. Op 20 maart 2019 heeft eiser het rapport van 12 maart 2019 van zijn eigen medisch adviseur ingediend. Het UWV heeft hierop gereageerd met het rapport van de verzekeringsarts b&b van 16 september 2019.
Omdat de deskundige Fokke was overleden, heeft de rechtbank haar vragen naar aanleiding van de reacties van partijen voorgelegd aan de deskundige drs. R. Hollander (Hollander) , verzekeringsarts.
Hollander heeft op 20 november 2019 de vragen van de rechtbank beantwoord.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Eiser heeft dit gedaan met het rapport van eisers medisch adviseur van 22 januari 2020. Het UWV heeft niet gereageerd.
Geen van de partijen heeft aangegeven dat hij opnieuw op een zitting wil worden gehoord. De rechtbank heeft vervolgens op 1 mei 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als zelfstandig [functie] . Hij is vrijwillig verzekerd voor de Ziektewet en WIA. Voor dat werk is hij op 7 mei 2014 uitgevallen vanwege diverse lichamelijke klachten (elleboog, rug, nek, artrose). Op 25 juni 2015 heeft eiser een hartinfarct met hartstilstand doorgemaakt.
In een besluit van 29 maart 2016 (primaire besluit) heeft het UWV aan eiser een WIA‑uitkering toegekend met ingang van 4 mei 2016 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 54,34%. Dit resulteert in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%.
In het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid bedraagt 59,07%, zodat de WIA-uitkering moet worden gebaseerd op een indeling in de klasse 55 tot 65%. Ook zijn eisers proceskosten in bezwaar vergoed.
2. Geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 4 mei 2016 heeft vastgesteld op 59,07%.
3.
Beroepsgronden
Eiser voert aan dat het onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig is geweest. Hij vindt dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. De geselecteerde functies zijn niet geschikt. Eiser is volledig arbeidsongeschikt. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt onder andere verslagen van zijn behandelaars en van de door hem geraadpleegde medisch adviseur ingediend.
4.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.
Medische beoordeling
5.1
Verzekeringsgeneeskundig standpunt van het UWV
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b van het UWV.
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur van 9 maart 2016 en het dossier bestudeerd. Ook is informatie ingewonnen bij de behandelend cardioloog. De verzekeringsarts heeft op 10 maart 2016 gerapporteerd dat eiser op grond van zijn fysieke problematiek en zijn cardiale klachten beperkt is voor fysiek zwaar werk. In verband met de cardiale klachten is hij ook beperkt voor werkzaamheden waaraan hoge cognitieve eisen worden gesteld en is hij energetisch beperkt. Daarom is ook een duurbeperking geïndiceerd.
De verzekeringsarts heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 maart 2016.
De verzekeringsarts heeft naar aanleiding van informatie van 26 oktober 2015 van de behandelend cardioloog op 30 maart 2016 aanvullend gerapporteerd dat de cardiale situatie lijkt mee te vallen.
De verzekeringsarts b&b heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Ook heeft zij eiser gezien op de hoorzitting van 25 augustus 2016. Verder heeft zij informatie ingewonnen bij de huisarts. De verzekeringsarts b&b heeft op 11 september 2016 gerapporteerd dat het onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig is geweest. Volgens de verzekeringsarts b&b is eiser, gelet op de informatie van de huisarts, meer beperkt in het persoonlijk en sociaal functioneren en in de dynamische handelingen en de statische houdingen dan de verzekeringsarts heeft vastgesteld. De gewijzigde belastbaarheid en beperkingen zijn neergelegd in de FML van 13 september 2016.
De verzekeringsarts b&b heeft naar aanleiding van de beroepsgronden en de door eiser overgelegde stukken op 7 maart, 23 mei en 1 augustus 2017 gerapporteerd dat het eerder ingenomen standpunt wordt gehandhaafd.
5.2
Rapport van deskundige Fokke
Fokke heeft het dossier bestudeerd en eiser op 1 februari 2018 gesproken en onderzocht. De deskundige stelt dat er bij eiser op de datum in geding 4 mei 2016 sprake was van een status na een myocardinfarct, degeneratieve afwijkingen van nek, linkerschouder en rug, chronische tennisarmen en polsklachten, chronische vermoeidheid en psychische klachten. Eiser was daardoor beperkt ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren, de aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Ook was hij beperkt voor werktijden.
Fokke stemt niet in met de belastbaarheid van eiser die de verzekeringsarts b&b heeft vastgesteld in het rapport van 11 september 2016 en de FML van 13 september 2016. Er gelden méér beperkingen in de rubrieken persoonlijk functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. Er is geen aanleiding voor een grotere urenbeperking dan de 6 uur per dag en 30 uur per week die de verzekeringsarts b&b heeft vastgesteld. Fokke heeft zelf een FML opgesteld.
5.3
Gewijzigd verzekeringsgeneeskundig standpunt van het UWV
De verzekeringsarts b&b heeft naar aanleiding van het rapport van Fokke op 4 december 2018 een nieuwe FML vastgesteld en daarin de belastbaarheid ten aanzien van de items hoofdbewegingen maken (4.17) en boven schouderhoogte actief zijn (5.7) gewijzigd. De belastbaarheid is voor het overige ongewijzigd omdat de verzekeringsarts b&b het niet eens is met het oordeel van Fokke .
5.4
Standpunt van eiser
Uit de reactie van eiser van 20 maart 2019, waarbij hij het rapport van zijn eigen medisch adviseur van 12 maart 2019 heeft meegestuurd, blijkt dat hij zich grotendeels kan vinden in de FML die Fokke heeft opgesteld, en dat hij vindt dat de verzekeringsarts b&b in de FML van 4 december 2018 onvoldoende beperkingen heeft aangenomen.
5.5
Rapport van deskundige Hollander
Hollander heeft op basis van dossierstudie eisers belastbaarheid toegelicht.
5.6
Standpunt van eiser
Uit de reactie van eiser van 28 januari 2020, waarbij hij het rapport van eisers medisch adviseur van 22 januari 2020 heeft meegestuurd, blijkt dat hij het deels eens is met de conclusies van Hollander .
5.7
Oordeel van de rechtbank
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt.
De rapporten van Fokke en Hollander geven blijk van een zorgvuldig onderzoek. De rechtbank vindt het aannemelijk dat zij alle stukken die tot hun beschikking stonden hebben gelezen ook als zij die niet expliciet hebben benoemd in hun rapport.
De rechtbank volgt het standpunt van Fokke dat er bij eiser op de datum in geding 4 mei 2016 sprake was van een status na een myocardinfarct, degeneratieve afwijkingen van nek, linkerschouder en rug, chronische tennisarmen en polsklachten, chronische vermoeidheid en psychische klachten. De motivering van Fokke is overtuigend.
Fokke heeft de beperkingen die eiser daardoor op dat moment ondervond voor het verrichten van arbeid vertaald in een FML.
Daarna heeft de verzekeringsarts b&b in de FML van 4 december 2018 alsnog beperkingen aangenomen voor hoofdbewegingen maken en boven schouderhoogte actief zijn. Voor het overige heeft de verzekeringsarts b&b de FML van 13 september 2016 gehandhaafd.
Het is vervolgens de vraag of de verzekeringsarts b&b de beperkingen die eiser op 4 mei 2016 ondervond bij het verrichten van arbeid, op de juiste wijze heeft vertaald in de FML van 4 december 2018.
De verzekeringsarts b&b vindt dat eiser in staat is tot de normaalwaarde (minstens een half uur) van het item vasthouden van de aandacht (1.1), met als toelichting “tot 1 uur achtereen”. Voor het verdelen van de aandacht (1.2) is geen beperking aangenomen. De deskundigen Fokke en Hollander vinden eiser voor beide items wel beperkt, Hollander echter minder dan Fokke gelet op de toelichting van Hollander over een prikkelarme omgeving. De rechtbank volgt het standpunt van Hollander . Deze heeft zijn standpunt inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd: wat betreft vasthouden van de aandacht aan de hand van eisers dagverhaal, de duur van eisers gesprek met Fokke , het neuropsychologisch onderzoek en het CBBS; en wat betreft verdelen van de aandacht aan de hand van het neuropsychologisch onderzoek en het gegeven dat eiser nog in een vrachtwagen reed/kon rijden. De rechtbank ziet in wat eisers medisch adviseur in zijn rapport van 22 januari 2020 stelt over het verdelen van de aandacht geen aanleiding voor twijfel aan de conclusie van Hollander , alleen al omdat Hollander zijn standpunt ook baseert op het neuropsychologisch onderzoek.
De verzekeringsarts b&b vindt ook dat eiser niet beperkt is voor het item afleiding door activiteiten van anderen (1.9.4). Zowel Fokke als Hollander vinden eiser hiervoor wel beperkt. Hollander heeft dit gemotiveerd aan de hand van het CBBS, het neuropsychologisch onderzoek en de brief van de revalidatiearts van 20 maart 2017. De rechtbank vindt deze motivering overtuigend.
De verzekeringsarts b&b vindt dat eiser licht beperkt is voor frequent reiken tijdens het werk (4.9). Zowel Fokke als Hollander vinden eiser hiervoor beperkt in plaats van licht beperkt. De rechtbank vindt de toelichting van Hollander over eisers forse degeneratieve afwijkingen, het gegeven dat bij het licht buigen van het lichaam bij de maximale reikbeweging de cervicale wervelkolom altijd mee doet, en dat eiser continu nekklachten heeft met regelmatig uitstraling naar enkele vingers, overtuigend.
De verzekeringsarts b&b heeft in de FML van 4 december 2018 vastgesteld dat eiser beperkt is voor hoofdbewegingen maken (4.17). In het rapport van dezelfde datum heeft de verzekeringsarts b&b toegelicht dat de maximale frequentie van retroflecteren en roteren 60 keer per uur is; minder ver retroflecteren of roteren kan eiser wel frequenter. Fokke en Hollander zijn echter van oordeel dat eiser maximaal 40 graden kan retroflecteren, terwijl de normaalwaarde 45 graden is. Fokke heeft dit geconstateerd bij het lichamelijk onderzoek. De rechtbank voegt hieraan toe dat uit de rapporten van de verzekeringsarts van 10 maart 2016 en de verzekeringsarts b&b van 11 september 2016 niet blijkt dat de verzekeringsartsen een onderzoek van de hoofd/nek/schouder-regio verricht hebben. De rechtbank volgt daarom ten aanzien van het aantal graden van de retroflexie het oordeel van de deskundigen. Wat betreft de frequentie van het retroflecteren en roteren volgt de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts b&b, en eisers medisch adviseur, omdat nergens anders in de FML kan worden vermeld dat een betrokkene beperkt is voor de frequentie van de hoofdbewegingen.
De verzekeringsarts b&b vindt eiser niet beperkt voor het item lopen (4.18). Dit betekent dat eiser een ongeveer een uur achtereen kan lopen. Verder is tussen partijen niet in geschil dat eiser licht beperkt is voor tillen of dragen (ongeveer 10 kg tillen of dragen) (4.14). Fokke vindt eiser evenmin beperkt voor lopen, maar vermeldt daarbij ‘niet in combinatie met tillen of dragen’. Volgens Hollander is eiser veelal in staat om maximaal 15 minuten achtereen te lopen en soms tot een half uur. Hij vindt de opmerking van Fokke over de combinatie van lopen en tillen niet terecht, maar diens opmerking over de combinatie van lopen met dragen wel. Hollander baseert zijn oordeel over de maximale tijd die eiser kan lopen onder andere op de informatie van de behandelend neuroloog van 17 december 2015, het rapport van eisers medisch adviseur van 26 juni 2017 en algemene informatie op internet. De rechtbank volgt hem daarin. In dit verband is ook van belang dat niet blijkt dat de verzekeringsarts en verzekeringsarts b&b destijds eisers concrete mogelijkheden om te lopen hebben onderzocht. De rechtbank ziet met Hollander geen reden om bij lopen te vermelden dat dat niet in combinatie met tillen dient te gebeuren. De rechtbank is verder van oordeel dat Hollander voldoende heeft gemotiveerd waarom de toelichting van Fokke over dragen valide is.
De verzekeringsarts b&b heeft in de FML van 4 december 2018 vastgesteld dat eiser beperkt is voor boven schouderhoogte actief zijn (5.7). Volgens het rapport van de verzekeringsarts b&b van dezelfde datum is eiser in staat om 2 tot 3 minuten aaneengesloten boven schouderhoogte actief te zijn bij een maximale retroflexienoodzaak, dat wil zeggen 45 graden; wanneer de retroflexie minder ruim is, kan eiser het tot 5 minuten volhouden. Volgens Fokke is eiser, vanwege de retroflexiebeperking in combinatie met de duizeligheidsklachten en geobjectiveerde degeneratieve afwijkingen, minder dan 5 minuten achtereen in staat om boven schouderhoogte actief te zijn (gloeilamp verwisselen). Hollander schrijft dat, vanwege de lichte beperking op de maximale retroflexie van het hoofd, strikt genomen de normaalwaarde van 5 minuten (gordijnen ophangen) van het boven schouderhoogte actief zijn en de beperking daarop van minder dan 5 minuten (gloeilamp verwisselen) niet mogelijk is. Hij schrijft echter ook dat de door Fokke gegeven beperking daarmee te volgen is. De rechtbank leidt hieruit af dat Hollander de beperking zoals Fokke die beschreven heeft onderschrijft. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel hieraan. Ook uit het rapport van eisers medisch adviseur van 12 maart 2019 blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat deze het eens is met de beperking voor deze statische houding zoals Fokke die beschreven heeft.
De verzekeringsarts b&b vindt eiser niet beperkt voor het item afwisseling van houding (5.9). Fokke is echter van oordeel dat specifieke eisen moeten worden gesteld aan de afwisseling van houding: na een uur zitten of een half uur staan moet er worden afgewisseld met ten minste 5 minuten lopen of een andere actieve handeling waarbij de rug in wisselende mate wordt bewogen. Hollander kan deze beperking volgen omdat Fokke aangeeft dat er een specifieke volgorde gehanteerd moet worden. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser licht beperkt bevonden voor het aantal te werken uren per dag (6.2): eiser wordt in staat geacht om gemiddeld ongeveer 6 uur per dag te werken. Er is in de FML geen beperking opgenomen voor het aantal te werken uren per week, en die blijkt ook niet uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV. Fokke is ervan uitgegaan dat de verzekeringsarts b&b eiser in staat acht om gemiddeld ongeveer 30 uur per week te werken. Hij ziet in eisers mentale en lichamelijke problematiek geen aanleiding voor een grotere urenbeperking dan 6 uur per dag en 30 uur per week. Eiser geeft zelf aan dat hij tot een paar uur per middag moet rusten. Hollander schrijft dat zowel Fokke als het UWV uitgaan van een duurbeperking op grond van een verhoogde recuperatie. Gelet op de diagnoses vindt hij een verdere duurbeperking niet aannemelijk. De rechtbank volgt Hollander in dit oordeel. Dat Hollander niet expliciet is ingegaan op de bevindingen van de revalidatiearts in de email van 27 juni 2017 , maakt dit niet anders. De rechtbank ziet geen aanleiding om eraan te twijfelen dat zowel Fokke als Hollander hiervan kennis hebben genomen. De rechtbank gaat eraan voorbij dat Hollander schrijft dat het wenselijk is om in de FML toe te lichten dat eiser in de ochtend 4 uur werkt en in de tweede helft van de middag 2 uur. Uit zijn rapport blijkt immers niet van een medisch geobjectiveerde noodzaak.
De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts b&b de beperkingen die eiser op 4 mei 2016 ondervond bij het verrichten van arbeid, niet op de juiste wijze heeft vertaald in de FML van 4 december 2018 in combinatie met het rapport van de verzekeringsarts b&b van diezelfde datum. Het bestreden besluit is niet zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, en zal daarom worden vernietigd. Het UWV zal de verzekeringsarts b&b een nieuwe FML moeten laten opstellen met inachtneming van wat hiervoor is overwogen.
6.
Arbeidskundige beoordeling
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de FML van 13 september 2016, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) (Sbc-code 264122), samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc-code 271130) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (Sbc-code 111010). De arbeidsdeskundige b&b heeft geconcludeerd dat eiser per 4 mei 2016 59,07% arbeidsongeschikt is.
De arbeidsdeskundige b&b heeft naar aanleiding van de FML van 4 december 2018 eisers geschiktheid voor deze functies opnieuw beoordeeld, en ze onveranderd als passend aangemerkt.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat eisers beperkingen per 4 mei 2016 niet juist zijn weergegeven in de FML van 4 december 2018 in combinatie met het rapport van de verzekeringsarts b&b van dezelfde datum, zal de arbeidsdeskundige b&b nadat een nieuwe FML is opgesteld een nieuw arbeidskundig onderzoek moeten instellen naar eisers geschiktheid voor arbeid.
7.
Conclusie
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
Gelet op het nog te verrichten onderzoek, kan de rechtbank niet de rechtsgevolgen in stand laten of zelf in de zaak voorzien. Ook vindt de rechtbank het toepassen van een bestuurlijke lus geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze om de zaak af te doen omdat niet duidelijk is tot welke mate van arbeidsongeschiktheid het te verrichten onderzoek zal leiden.
Het UWV zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. Daarbij merkt de rechtbank op dat deze termijn pas begint nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep is ingesteld, nadat op dat hoger beroep is beslist.
8.
Griffierecht en proceskosten
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, moet het UWV aan eiser het griffierecht vergoeden.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze op het verslag van de deskundige, met een waarde per punt van € 525,00 en wegingsfactor 1).
Eiser heeft ook gevraagd om vergoeding van de kosten van de door hem ingeschakelde medisch adviseur. Kosten voor een deskundige komen op grond van artikel 1 van het Bpb in beginsel voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de kosten zelf redelijk zijn. Eiser heeft de rechtbank gevraagd om voor de berekening van de kosten aan te sluiten bij het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Besluit). Op grond van artikel 6, aanhef en onder a, van het Besluit is het tarief ten hoogste € 129,63 per uur. Eisers medisch adviseur heeft aangegeven dat hij voor het rapport van 26 maart 2017 240 minuten nodig heeft gehad, voor het rapport van 26 juni 2017 320 minuten en voor het rapport van 22 januari 2020 100 minuten. De rechtbank is van oordeel dat de tijd die eisers medisch adviseur nodig heeft gehad om tot zijn rapporten te komen niet buitensporig is geweest. De medisch adviseur heeft verschillende keren het dossier moeten bestuderen, heeft eiser zelf onderzocht tijdens een spreekuur dat twee uur geduurd heeft en zijn bevindingen daaruit moeten verwerken in een rapport, en heeft gereageerd op het rapport van Hollander .
Eiser heeft tijdens de zitting bij de rechtbank ook vergoeding gevraagd voor de tijd, 90 minuten, die de medisch adviseur nodig heeft gehad in verband met het bijwonen van de zitting. De rechtbank vindt ook deze tijd niet buitensporig veel.
Dit betekent dat de volgende kosten voor vergoeding in aanmerking komen:
240 + 320 + 100 + 90 = 750 minuten : 60 = 12 uur en 30 minuten x € 129,63 per uur = € 1.620,37 excl. BTW en € 1.960,65 incl. 21% BTW.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen acht weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 46,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.273,15.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier op 12 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
mr. R.J. Tolner, griffier mr. R.P. Broeders, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.