In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2022, wordt de zaak behandeld van een eiser die bijstandsuitkeringen aanvraagt bij Werkplein Hart van West-Brabant. De rechtbank beoordeelt de besluiten van Werkplein, die de aanvragen van eiser om bijstandsuitkeringen afwijzen op basis van vermeende schending van de inlichtingenplicht. Eiser had zijn aanvraag ingediend voor bijstandsuitkeringen met ingang van 20 september 2019 en 15 januari 2020, maar Werkplein stelde dat eiser onvoldoende informatie had verstrekt over zijn financiële situatie, waardoor niet kon worden vastgesteld of hij recht had op bijstand.
De rechtbank constateert dat Werkplein in eerdere besluiten een bijstandsuitkering heeft toegekend voor een beperkte periode, maar dat de aanvragen voor de maanden daarna zijn afgewezen vanwege hogere inkomsten uit loon en stortingen op zijn bankrekening. Eiser betwist de afwijzing en stelt dat de stortingen op zijn bankrekening voortkomen uit contante loonbetalingen van zijn werkgever, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor een direct verband tussen de contante betalingen en de stortingen.
De rechtbank concludeert dat Werkplein de stortingen terecht heeft aangemerkt als inkomsten die in mindering worden gebracht op de bijstandsuitkering. Eiser heeft niet aangetoond dat hij recht heeft op bijstand over de betwiste perioden. De beroepen van eiser worden ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigt de besluiten van Werkplein. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.