ECLI:NL:RBZWB:2022:1921

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1296 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van een last onder bestuursdwang tot sluiting van een woning wegens overtreding van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die sinds 19 juni 1996 een woning huurt, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Vlissingen om de woning voor drie maanden te sluiten wegens overtredingen van de Opiumwet. De burgemeester had op 22 februari 2022 een last onder bestuursdwang opgelegd, nadat er bij een doorzoeking van de woning aanzienlijke hoeveelheden softdrugs en een hennepkwekerij waren aangetroffen. Verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat hij de woning inmiddels had verlaten, maar dat hij graag terug wilde keren in afwachting van de civiele procedure. De voorzieningenrechter heeft de noodzaak van de sluiting beoordeeld aan de hand van de ernst van de overtredingen en de gevolgen voor verzoeker. Ondanks verzoekers argumenten over zijn gezondheid en de impact van de sluiting op zijn leven, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de burgemeester de sluiting voldoende had gemotiveerd en dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is afgewezen, en de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1296 OPIUMW VV

uitspraak van 11 april 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. N. Wouters,
en

de burgemeester van de gemeente Vlissingen, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam woningstichting], te [vestigingsplaats woningstichting],
gemachtigde: mr. S.J. Houweling.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 februari 2022 (bestreden besluit) van de burgemeester over de last onder bestuursdwang tot sluiting van de woning aan [adres woning] in [plaats woning] met ingang van 14 maart 2022 voor de duur van drie maanden. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting in Breda op 28 maart 2022. Verzoeker was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam casemanager] (casemanager Emergis). Namens de burgemeester waren aanwezig [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2]. Ook de gemachtigde van [naam woningstichting] was aanwezig.

Overwegingen

1.
Feiten
1.1
Verzoeker huurt sinds 19 juni 1996 de woning aan [adres woning] in [plaats woning] (de woning). [naam woningstichting] is de eigenaresse van de woning.
1.2
Uit de bestuurlijke rapportage van 5 januari 2022 van de Nationale Politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, volgt dat in juni 2019 en juni 2021 een MMA-melding (Meld Misdaad Anoniem) is gedaan over de woning. Naar aanleiding daarvan is door de politie een onderzoek op grond van de Opiumwet naar de woning gestart. De politie heeft meerdere malen gepost bij de woning. Bij een postactie op 13 december 2021 is een persoon gecontroleerd, die een gebruikershoeveelheid verdovende middelen genoemd op lijst II van de Opiumwet bij zich had en die verklaarde dat hij dit had gekocht bij de bewoner van de woning.
Bij een doorzoeking in de woning op die dag is het volgende aangetroffen:
- 1257,8 gram hennep;
- 132,4 gram hasj;
- 48,6 gram hennepzaad;
- 75 ml hennepolie;
- 550 euro contant (1 x 20 euro, 8 x 5 euro en 49 x 10 euro);
- 1 gsm;
- 3 weegschalen;
- 6 knipschaartjes;
- grote hoeveelheid verpakkingsmateriaal (gripzakjes, gelijksoortig aan die van de koper);
- 2 katapulten (strafbaar op grond van de Wet Wapens en Munitie).
Verder werd op zolder een hennepstekkerij (1 moederplant en 6 stekjes) aangetroffen.
De kweekruimte was voorzien van afzuiging en verlichting, de stroom werd verdeeld over meerdere stekkerdozen, die los op de grond lagen. In de houten aanbouw van de schuur was eveneens een kweekruimte met acht hennepstekken. Voor de belichting werd gebruik gemaakt van kunstlicht, geschakeld op tijdklokken. Er hing in de kweekruimte 1 lamp. De benodigde stroom voor de kwekerijen werd legaal afgenomen.
1.3
Op 20 januari 2022 heeft de burgemeester aan [naam woningstichting] het voornemen kenbaar gemaakt om de woning met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet voor een periode van drie maanden te sluiten. Verzoeker heeft een zienswijze naar voren gebracht.
De door verzoeker ingediende zienswijze heeft de burgemeester niet tot een ander standpunt gebracht. Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester [naam woningstichting] gelast om de woning te sluiten en gesloten te houden voor een periode van drie maanden met ingang van 14 maart 2022.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 25 februari 2022 heeft [naam woningstichting] verzoeker op de hoogte gesteld van de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst per 14 maart 2022.
1.4
Namens de burgemeester is op 10 maart 2022 toegezegd dat de uitspraak van de voorzieningenrechter wordt afgewacht voordat de voorgenomen sluiting zal worden geëffectueerd. Vanwege dit late tijdstip voor de geplande sluiting van 14 maart 2022 heeft verzoeker de woning leeggeruimd en is hij daaruit vertrokken.
2.
Spoedeisend belang
2.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker een spoedeisend belang bij zijn verzoek om voorlopige voorziening. Hoewel verzoeker de woning zelf al heeft verlaten en gestript, heeft hij ter zitting aangegeven dat hij het liefst terug naar de woning zou gaan in afwachting van de bestuurlijke en de civiele procedure. Hij heeft daarom belang bij een spoedig oordeel van de voorzieningenrechter over mogelijke schorsing van het bestreden besluit.
3.
Wettelijk kader
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
4.
De bevoegdheid van de burgemeester
4.1
De burgemeester is op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) kan als uitgangspunt worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan vijf hennepplanten de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. [1]
4.2
Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat onder meer ruim 1,2 kilogram hennep en verkoopattributen zijn aangetroffen. Hennep is een middel als bedoeld in Lijst II bij de Opiumwet. De burgemeester gaat er gelet op die hoeveelheid vanuit dat de aangetroffen drugs aanwezig was voor drugshandel. De burgemeester heeft daarbij betrokken de anonieme meldingen, de constateringen tijdens het posten, en de overige aangetroffen zaken zoals weegschalen en gripzakjes.
4.3
Verzoeker ontkent en betwist niet dat er softdrugs en een hennepkwekerij/-stekkerij in de woning zijn aangetroffen en dat die van hem waren. Verzoeker stelt dat de aangetroffen grote hoeveelheid softdrugs echter niet is vergaard ten behoeve van de handel. Hij erkent wel dat derden hem hebben gevraagd om hennepolie te maken en dat hij deze hennepolie ook aan anderen heeft verstrekt. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker desgevraagd bevestigd dat de bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet niet wordt betwist.
5.
Gebruik maken van de bevoegdheid
5.1
Ter uitvoering van die bevoegdheid, heeft de burgemeester de ‘Beleidsnota artikel 13b Opiumwet, gemeente Vlissingen’ (het beleid) vastgesteld.
Op grond van het beleid stuurt de burgemeester een schriftelijke waarschuwing bij de aanwezigheid van een ‘kleine handelshoeveelheid’: het bezit van 6 tot en met 30 gram hennep of 6 tot en met 20 hennepplanten. Wanneer sprake is van een aangetroffen hoeveelheid van meer dan 20 planten en/of meer dan 30 gram softdrugs in een woning, wordt op grond van het beleid uitgegaan van een ‘ernstig geval’. Bij het aantreffen van deze hoeveelheden wordt bij de eerste overtreding de woning gesloten. In ernstige gevallen wordt er dus niet gewaarschuwd bij een eerste overtreding van de Opiumwet, maar wordt de woning gesloten voor een periode van drie maanden. De burgemeester heeft de woning in overeenstemming met dit beleid gesloten voor de duur van drie maanden.
5.2
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De burgemeester dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. [2]
5.3
De burgemeester heeft de toepassing van zijn sluitingsbevoegdheid niet alleen gemotiveerd met een verwijzing naar zijn beleid, maar ook met een belangenafweging op grond van de omstandigheden van het geval. De voorzieningenrechter zal beoordelen of de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hier sprake is van een ‘ernstig geval’ op basis waarvan tot sluiting van de woning is besloten.
De voorzieningenrechter neemt daarbij de nieuwe algemene maatstaf voor (de intensiteit van) toetsing aan het evenredigheidsbeginsel, zoals weergegeven in de recente uitspraak van de AbRS [3] in acht en beoordeelt de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van de maatregel. Verder neemt de voorzieningenrechter het meer specifieke toetsingskader - zoals weergegeven in de overzichtsuitspraak [4] en de recente uitspraken [5] - in acht met betrekking tot de noodzaak tot sluiting, te weten de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting.
Geschiktheid
5.4
Dat de maatregel tot sluiting van de woning bij een drugsvondst als hier aan de orde een geschikt middel kan zijn om het doel van de burgemeester, te weten het tegengaan van drugsoverlast en het herstellen van de openbare orde, te bereiken, is niet in geschil.
Wel in geschil is de vraag of het in dit geval noodzakelijk en evenredig is om van dat zware middel gebruik te maken.
Noodzaak van de sluiting
5.5
Bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting is de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. In de overzichtsuitspraak is ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In de overzichtsuitspraak is een aantal omstandigheden genoemd waarin de noodzaak om tot sluiting over te gaan groter is, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs, een recidivesituatie of de ligging van de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Voor de beoordeling van de ernst en de omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstelkarakter van de maatregel minder groot kan maken.
5.6
De burgemeester stelt in het bestreden besluit dat sluiting van de woning noodzakelijk is om de loop uit het pand te halen. Gelet op wat beschreven staat in de bestuurlijke rapportage staat het pand bekend als een plek waar verdovende middelen kunnen worden verkregen en deze bekendheid moet worden weggenomen. De burgemeester acht de sluiting noodzakelijk ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van de rechten van anderen. Het is volgens de burgemeester algemeen bekend dat – gelet op de hoeveelheid aangetroffen drugs – mag worden verondersteld dat deze niet alleen voor eigen gebruik is en dat dit een negatieve invloed heeft op het woon- en leefklimaat in de omgeving. Dit belang weegt zwaar. Dat enkele buurtbewoners aangeven dat verzoeker een prettige buurman is, doet hier voor de burgemeester niet aan af.
5.7
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester de noodzaak van de sluiting voldoende gemotiveerd. De burgemeester wijst ten aanzien van de ernst en omvang van de overtreding terecht op de grote hoeveelheid softdrugs en de vele andere druggerelateerde attributen die werden aangetroffen in de woning. Daarnaast wijst hij op de waarnemingen en constateringen van de politie in de bestuurlijke rapportage, waaruit blijkt dat er loop was naar de woning en de woning bekend stond als een plek waar drugs konden worden verkregen. Dit duidt op feitelijke handel in of vanuit de woning. Verzoeker heeft ook ter zitting erkend dat hij heeft verstrekt aan anderen. Gelet daarop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de burgemeester in dit geval had kunnen en moeten volstaan met een minder ingrijpend middel dan sluiting van de woning.
Verwijtbaarheid
5.8
De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de (hoofd)bewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt. In dit kader stelt de burgemeester dat verzoeker erkent dat hij zelf verantwoordelijk is voor de aanwezigheid van de hoeveelheid softdrugs, de kwekerij en alle bijbehorende materialen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker desgevraagd bevestigd dat de verwijtbaarheid niet wordt betwist.
Gevolgen van de sluiting
5.9
Bij de beoordeling van een besluit tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet moeten ook de gevolgen daarvan worden betrokken. Het is inherent aan een sluiting dat de bewoner(s) de woning moet(en) verlaten. Sluiting van een woning maakt inbreuk op het huisrecht en het privéleven, die worden beschermd door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Als de bewoner een bijzondere binding heeft met de woning, dient dat te worden meegewogen. Daarbij is van belang in hoeverre die bewoner zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen, maar is ook een rol weggelegd voor de burgemeester. Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient de burgemeester de mogelijkheden van vervangende huisvesting te betrekken in de beoordeling. Ook financiële schade, bijvoorbeeld vanwege de kosten van vervangende woonruimte, of de omstandigheid dat het kwetsbare bewoners betreft, kunnen gevolgen zijn die bij de beoordeling moeten worden betrokken. De gevolgen van een woningsluiting kunnen bijzonder zwaar zijn als de bewoners niet kunnen terugkeren in de woning na ommekomst of opheffing van de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting het huurcontract wordt ontbonden. In dat kader dient ook betekenis te worden toegekend aan de vraag of de huurder door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst kan komen te staan bij een woningbouwcorporatie, als gevolg waarvan deze huurder - al dan niet voor een bepaalde periode - geen andere huurwoning in de regio toegewezen krijgt (‘blacklisting’).
5.1
Verzoeker voert aan dat de gevolgen van een woningsluiting voor hem onevenredig zijn en dat zijn gezondheidssituatie noopt tot een ander besluit. Hij kampt met lichamelijke en psychische klachten. Het voornemen en het besluit tot sluiting hebben geleid tot een vermeerdering van de psychische klachten. Hiervoor heeft verzoeker zich gewend tot de huisarts. De praktijkondersteuner van de huisarts heeft aangegeven dat professionele hulp noodzakelijk is, waarna verzoeker is doorverwezen naar Emergis. Uit de verwijsbrief van de huisarts blijkt een persoonlijkheidsstoornis cluster B en cannabisafhankelijkheid. Verzoeker stelt dat verlies van de woning zijn psychische gesteldheid opnieuw onder enorme druk zal zetten en het traject bij Emergis zal bemoeilijken. Verzoeker zal zich moeten wenden tot opvang Het Witte Huis in Vlissingen met alle risico’s van dien voor zijn gezondheid en welzijn. Verzoeker heeft jarenlang gevochten voor een eigen veilige haven. Het ontnemen van zijn opgebouwde leven (eigen woning, inkomen en sociale leven) zal hem in een gat doen vallen en zijn leven zal worden geruïneerd.
5.11
De voorzieningenrechter ziet het belang van een stabiele thuissituatie voor verzoeker. Echter, verzoeker is niet specifiek gebonden aan deze woning. Ook bij een verblijf elders kan hij de nu ingezette behandeling volgen, zo heeft Emergis ter zitting bevestigd. Emergis kan hem daarbij praktische ondersteuning bieden (bijvoorbeeld bij het vinden van een geschikte verblijfplaats), evenals verslavingszorg en psychische hulp.
Ten aanzien van vervangende woonruimte stelt de burgemeester dat verzoeker mogelijk bij iemand uit zijn netwerk terecht kan. Als hij geen onderdak kan vinden, kan verzoeker zich wenden tot een instelling voor (nood)opvang. Ook zijn er in Vlissingen verschillende (betaalbare) kamers te huur, waarvan de burgemeester een overzicht heeft verstrekt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester hiermee voldoende aandacht geschonken aan vervangende woonruimte. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat de woningsluiting alleen verzoeker treft. Hem treft een verwijt ter zake van de situatie in zijn woning en alleen hij ondervindt de gevolgen. Er zijn geen medebewoners en/of minderjarige kinderen betrokken.
[naam woningstichting] heeft gesteld dat zij optreedt tegen huurders die in drugs handelen en dat zij ter zake een ‘zero tolerance’-beleid voert. Zij geeft aan dat zij de ontbinding van het huurcontract doorzet, ongeacht het besluit van de burgemeester. Niet het besluit van de burgemeester is in dit geval de oorzaak van de ontbinding, maar het niet nakomen van de verplichtingen en de voorwaarden van de huurovereenkomst. Verzoeker heeft de woning reeds verlaten. De ontbinding zal door de civiele rechter worden beoordeeld. Als de ontbinding juridisch stand houdt in de civiele procedure, zal verzoeker ook na ommekomst of opheffing van de sluiting niet kunnen terugkeren in de woning.
Derde partij [naam woningstichting] heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat er geen zogenaamde zwarte lijst is in Zeeland voor huurders als verzoeker. Er kan wel een verhuurdersverklaring gevraagd worden, maar het is niet onmogelijk om weer in aanmerking te komen voor een woning. De wachttijden daarvoor zijn in deze regio niet zo lang als elders in het land.
De door verzoeker genoemde omstandigheden geven de voorzieningenrechter, alles overwegende, geen aanleiding voor het voorlopige oordeel dat de gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
6.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 11 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Opiumwet
Artikel 3 van de Opiumwet
Het is op grond van artikel 3 van de Opiumwet verboden een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Hennep staat vermeld op lijst II.
Artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet
De burgemeester is ingevolge artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

Voetnoten

1.AbRS 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2799 en AbRS 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2540.
2.AbRS 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840.
3.AbRS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
4.AbRS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
5.AbRS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en ECLI:NL:RVS:2022:335.