ECLI:NL:RBZWB:2022:1840

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9204 en 20_9205
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van belastingaanslagen en beoordeling van termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 april 2022 uitspraak gedaan in het verzet van een belanghebbende tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaarschriften tegen belastingaanslagen. De belanghebbende, die op 10 januari 2012 failliet was verklaard, had bezwaar gemaakt tegen aanslagen die op 23 januari 2013 en 9 april 2014 waren opgelegd. Deze aanslagen waren echter niet tijdig door de curator aan hem doorgegeven, waardoor hij pas op 30 juni 2020 op de hoogte raakte van de aanslagen. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat de belanghebbende niet op de hoogte was gesteld van de aanslagen door de curator. De rechtbank vernietigde de eerdere uitspraken op bezwaar en droeg de inspecteur op om opnieuw uitspraak te doen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan de belanghebbende. De rechtbank benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig informeren van de failliet bij de curator ligt, en dat de belangen van de belanghebbende in deze situatie niet verwaarloosd konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/9204 en 20/9205
uitspraak van 7 april 2022
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[belanghebbende], wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 9 juli 2021, verzonden op 14 juli 2021.

1.Behandeling van het verzet

1.1.
Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank zijn de beroepen van belanghebbende (met bovengenoemde zaaknummers) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb ongegrond verklaard, op grond van het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift.
1.2.
Bij brief van 22 juli 2021 heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.
1.3.
Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2022. Aldaar is verschenen en gehoord, belanghebbende. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.Feiten en de gronden van het verzet

2.1.
Belanghebbende is op 10 januari 2012 failliet verklaard. De door belanghebbende bestreden aanslagen, genummerd [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2] en de bijbehorende beschikkingen heffingsrente en boetebeschikkingen hebben als dagtekening 23 januari 2013 en 9 april 2014. De aanslagen zijn toegezonden aan de curator. De curator heeft nimmer bezwaar gemaakt.
2.2.
Het in één geschrift vervatte bezwaar van belanghebbende tegen de aanslagen is gedagtekend 14 augustus 2020 en is op diezelfde datum door de inspecteur ontvangen.
2.3.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de bezwaren van belanghebbende wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard en tevens behandeld als verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen. De verzoeken zijn afgewezen.
2.4.
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de rechtbank zijn de beroepen van belanghebbende tegen de eerder genoemde uitspraken op bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.

3.Beoordeling van het verzet

3.1.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is zes weken. [1] De aanslagen zijn op de juiste wijze bekendgemaakt, zodat de bezwaartermijnen eindigden op respectievelijk 6 maart 2013 en 21 mei 2014.
3.2.
Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen. [2]
3.3.
Het op 14 augustus 2020 bij de inspecteur ingekomen bezwaarschrift is ruim na het verstrijken van de wettelijke bezwaartermijn ingediend. Het bezwaarschrift is daarom niet tijdig ingediend.
3.4.
De bezwaartermijn volgt rechtstreeks uit de wet. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is. [3]
3.5.
Belanghebbende heeft zowel in beroep als in verzet aangevoerd dat het niet aan hem te wijten is dat hij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. Het was volgens belanghebbende niet mogelijk om tijdig bezwaar te maken omdat de curator hem nooit van deze aanslagen op de hoogte heeft gebracht.
3.6.
De rechtbank stelt vast dat de stelling van belanghebbende dat hij door de curator niet op de hoogte is gesteld van het bestaan van de aanslagen door de inspecteur niet wordt betwist. Het niet doorzenden van de aanslagen door de curator aan belanghebbende is in de bestreden uitspraak voor risico van belanghebbende gebracht. De rechtbank gaat uit van een andere rechtsopvatting (zie hierna onder 4.2). Het verzet is daarom gegrond. De in verzet bestreden uitspraak van de rechtbank komt te vervallen en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. [4]
3.7.
De rechtbank ziet aanleiding om tevens uitspraak te doen op de beroepen van belanghebbende, nu nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaken en partijen in de gelegenheid zijn gesteld om op een zitting te worden gehoord (onder meer) over de eventuele verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding en in de uitnodiging voor de zitting zijn gewezen op de bevoegdheid om tevens uitspraak te doen op het beroep. [5]

4.Beoordeling van het beroep

4.1.
In beroep is in geschil of de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Meer specifiek is in geschil of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.2.
Vast staat dat belanghebbende niet door de curator op de hoogte is gebracht van het bestaan van de onderhavige aanslagen. In het arrest van de Hoge Raad van 14 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9503, vormden gebreken in de communicatie tussen de curator en belanghebbende geen rechtvaardiging voor de overschrijding van de bezwaartermijn. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dat arrest voor de situatie waarin de belastingplichtige lopende de bezwaartermijn op de hoogte is van het bestaan van de opgelegde aanslag, maar niet in gevallen, zoals het onderhavige, waarin belanghebbende daarvan niet op de hoogte was [6] . Het is de verantwoordelijkheid van de curator de failliet tijdig op de hoogte te stellen van opgelegde aanslagen, zoals ook de Staatssecretaris opmerkte in zijn toelichting bij de intrekking van het cassatieberoep tegen de in voetnoot 6 als eerste genoemde uitspraak. De omstandigheid dat belanghebbende door de curator niet op de hoogte is gebracht van de aanslagen kan naar het oordeel van de rechtbank, vanuit een oogpunt van rechtsbescherming en mede in acht genomen de aard van de relatie tussen een failliet en een curator, redelijkerwijs niet voor rekening van belanghebbende worden gebracht.
4.3.
De vervolgvraag waarvoor de rechtbank zich geplaatst ziet, is of belanghebbende, nadat hij op de hoogte was geraakt van de aanslagen, zo spoedig als dit redelijkerwijs van hem kon worden verlangd een bezwaarschrift heeft ingediend bij de inspecteur. Hetgeen bij de overschrijding kan gelden als alsnog zo spoedig mogelijk indienen van het betreffende geschrift, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij aan de belastingplichtige in ieder geval een termijn van twee weken moet worden gegund. [7] Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij eerst op 30 juni 2020 bekend is geworden met de aanslagen en heeft daaraan ter zitting toegevoegd dat dit een brief betrof dat er nog een vordering openstond en dat hij pas na ontvangst van een brief van ongeveer twee weken daarna begreep dat het faillissement was opgeheven. Van de opheffing van het faillissement was belanghebbende niet eerder op de hoogte. Gelet hierop alsmede op de (kwetsbare) indruk die belanghebbende ter zitting op de rechtbank maakte en de door hem nader benoemde omstandigheden betreffende zijn persoon, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende - door op 14 augustus 2020 een bezwaarschrift in te dienen - zo spoedig als dat redelijkerwijs van hem kon worden verlangd, bezwaar heeft gemaakt. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank de conclusie gerechtvaardigd dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest met het buiten de wettelijke termijn indienen van het bezwaar. Er is dan ook sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4.4.
Gelet op het hiervoor gegeven oordeel van de rechtbank zijn de bezwaren van belanghebbende ten onrechte vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de uitspraken op bezwaar worden vernietigd. Nu belanghebbende ter zitting heeft aangegeven graag in gesprek te gaan met de inspecteur, zal de rechtbank de zaken terugwijzen naar de inspecteur. De beroepen zijn gegrond.
4.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
4.6.
Nu de beroepen gegrond zijn, bestaat wel aanleiding om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht.

5.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • draagt de inspecteur op om opnieuw uitspraken op bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Krishnapillai, griffier, op 7 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan belanghebbende en de wederpartij in het bodemgeschil op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Voor zover deze uitspraak ziet op het verzet
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open (artikel 28, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).
Voor zover deze uitspraak ziet op het beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Awb.
2.Artikel 6:9 van de Awb.
3.Artikel 6:11 van de Awb.
4.Artikel 8:55, negende lid van de Awb.
5.Artikel 8:55, tiende lid van de Awb.
6.Hof Arnhem-Leeuwarden 9 oktober 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY0460 en meer recent herhaald in Hof Arnhem-Leeuwarden 9 januari 2018, ECLI:NL:GHARN:2018:201.
7.Hoge Raad 22 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE0462.