ECLI:NL:RBZWB:2022:1779

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
AWB- 20_7570
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor verhoging van de WIA-uitkering wegens hulpbehoevendheid

Op 4 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het UWV. Eiseres, die sinds 12 oktober 2015 een uitkering op grond van de Wet WIA ontvangt, had een aanvraag ingediend voor een verhoging van haar uitkering wegens hulpbehoevendheid. Het UWV had deze aanvraag op 30 juni 2020 afgewezen, met als argument dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor verhoging van haar uitkering. Eiseres betwistte deze afwijzing en voerde aan dat zij lijdt aan een erfelijke progressieve spieraandoening en longaandoening, waardoor zij afhankelijk is van hulp bij essentiële levensverrichtingen.

Tijdens de zitting op 25 februari 2022 werd eiseres bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door een verzekeringsarts. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende zorgvuldig had gehandeld, omdat eiseres niet door een verzekeringsarts was onderzocht, wat in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de besluitvorming. De rechtbank besloot het UWV de gelegenheid te geven om het gebrek in het besluit te herstellen door eiseres alsnog fysiek te laten onderzoeken door een verzekeringsarts. De rechtbank hield verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, waarbij ook de vergoeding van griffierecht en proceskosten nog niet aan de orde was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7570 WIA

uitspraak van 4 april 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [Plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.W.A. Verhaard,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 30 juni 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de afwijzing van haar aanvraag voor een verhoging van haar arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 25 februari 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.F.C.A.M. Weterings.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres ontvangt sinds 12 oktober 2015 een uitkering op grond van de Wet WIA. Tot 11 juni 2017 ontving eiseres een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) en na die datum ontving zij op arbeidskundige gronden een WGA-loonaanvullingsuitkering vanwege 100% arbeidsongeschiktheid. Per 1 augustus 2019 ontvangt eiseres een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA).
Op 13 februari 2020 heeft eiseres een aanvraag voor een verhoging van haar uitkering wegens hulpbehoevendheid ingediend bij het UWV.
Bij besluit van 25 maart 2020 (primair besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiseres afgewezen. Dit besluit is gebaseerd op een rapportage van een verzekeringsarts.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2.
Bestreden besluit
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het UWV heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor verhoging van haar uitkering. Eén van die voorwaarden is dat er sprake is van een medische noodzaak tot én geregelde verzorging én geregelde oppassing. Volgens het UWV is dat bij eiseres niet het geval. Hierbij heeft het UWV zich gebaseerd op een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar & beroep (verzekeringsarts b&b) van 25 juni 2020.
3.
Beroepsgronden
Eiseres voert tegen het bestreden besluit aan dat zij een erfelijke progressieve spieraandoening en longaandoening heeft. Hierdoor is zij blijvend afhankelijk geworden van hulp bij een flink aantal essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en er is sprake van geregelde oppassing. Deze hulp krijgt eiseres van haar ouders en diverse mantelzorgers. Eiseres meent te voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een ophoging van haar WIA-uitkering in verband met hulpbehoevendheid. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft eiseres een rapportage van ergotherapeut [naam ergotherapeut] ( [naam ergotherapeut] ) van 20 mei 2021 overgelegd. Ter zitting heeft eiseres toegevoegd dat zij niet is gezien door een verzekeringsarts op een spreekuur.
4.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 53 van de Wet WIA wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien de verzekerde die verkeert in een blijvende of voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, voor de duur van die hulpbehoevendheid verhoogd door vermenigvuldiging met ten hoogste een factor 100/75.
Het UWV gebruikt voor de uitleg van de begrippen ‘geregelde verzorging en oppassing’ en de daaraan gekoppelde mate van verhoging van de uitkering de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid (Beleidsregel). Het beleid is gebaseerd op de indeling in twee categorieën, te weten verhoging tot 85% of 100%.
Artikel 3 van de Beleidsregel luidt:
Verhoging tot 85%:
1. De uitkering wordt verhoogd tot 85% van het dagloon, het vervolgdagloon of de grondslag, dan wel tot 85/75 van de arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel tot 85/75 of 85/70 van de WGA-uitkering, indien de verzekerde hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn.
2. In de gevallen bedoeld in het eerste lid wordt de uitkering niet verhoogd, indien uit hoofde van een andere voorziening reeds in belangrijke mate in de behoefte aan oppassing en verzorging van verzekerde wordt voorzien.
5.
Beoordeling
5.1
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of het UWV op goede gronden heeft geweigerd de WIA-uitkering van eiseres te verhogen.
De rechtbank stelt vast dat er om in aanmerking te komen voor een verhoging van de WIA-uitkering, gelet op de tekst van artikel 53 van de Wet WIA en de tekst van de Beleidsregel, altijd sprake moet zijn van zowel geregelde oppassing als geregelde verzorging. Het gaat dus om twee cumulatieve criteria. [1]
Onder geregelde verzorging wordt verstaan hulp bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen (beperkte uitleg) of bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen (ruime uitleg). Onder geregelde oppassing wordt verstaan de noodzaak van min of meer continue oppassing (beperkte uitleg) of de situatie dat kan worden volstaan met geregelde handreikingen door derden (ruime uitleg).
Ter zitting is verklaard dat eiseres een verhoging tot 85% wenst. De rechtbank overweegt dat verhoging tot 85% van de grondslag op basis van artikel 3 van de Beleidsregel aan de orde is indien voor beide begrippen (verzorging en oppassing) wordt voldaan aan de ruime uitleg. Uit de Beleidsregel volgt dat het bij de behoefte aan geregelde oppassing en verzorging gaat om hulp bij essentiële dagelijks terugkerende levensverrichtingen, zoals onder meer wassen, aan- en uitkleden en de toiletgang. Huishoudelijke taken als boodschappen doen, eten koken, (af)wassen, strijken en schoonmaken behoren niet tot de bedoelde levensverrichtingen. [2]
5.2
Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat door eiseres niet aan beide voorwaarden voor verhoging wordt voldaan en heeft zich daarbij gebaseerd op rapportages van de verzekeringsarts en verzekeringsarts b&b.
De rechtbank stelt vast dat door de verzekeringsarts b&b is erkend dat eiseres wel voldoet aan de voorwaarden voor geregelde oppassing, nu er sprake is van geregelde handreikingen door derden, maar er zou in het geval van eiseres geen sprake zijn van geregelde verzorging. Volgens de verzekeringsarts b&b is niet gebleken dat eiseres hulp nodig heeft bij essentiële dagelijks terugkerende levensverrichtingen. Aan deze conclusie liggen de bevindingen van het onderzoek door de verzekeringsarts b&b ten grondslag. Dit onderzoek heeft bestaan uit dossieronderzoek en het telefonisch horen van eiseres. De rechtbank acht dit onderzoek onzorgvuldig en overweegt als volgt.
Uit de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021 [3] volgt dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat wanneer de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts b&b tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
In tegenstelling tot het UWV acht de rechtbank deze jurisprudentie ook van toepassing op de onderhavige situatie en niet enkel voor de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Aan de beoordeling van de vraag of eiseres aan de criteria van de Beleidsregel voldoet, ligt immers ook een medische beoordeling ten grondslag.
Eiseres heeft de medische grondslag van het primaire besluit in bezwaar gemotiveerd betwist. In de primaire fase is eiseres niet door een verzekeringsarts onderzocht, zodat als uitgangspunt geldt dat in bezwaar sprake moet zijn van een spreekuurcontact. Daarvan is echter geen sprake geweest. De verzekeringsarts b&b heeft zich in de rapportage van 25 juni 2020 slechts gebaseerd op de medische stukken en een telefonische hoorzitting. Verder heeft de verzekeringsarts niet gemotiveerd waarom in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie kon worden afgezien van het spreekuurcontact in bezwaar. Dit klemt temeer nu eiseres heeft aangevoerd niet boven schouderhoogte te kunnen reiken. Een mening hierover kan pas naar het oordeel van de rechtbank pas na lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts b&b worden gevormd. Dat vanwege de op dat moment geldende coronamaatregelen een spreekuur niet toegestaan was, doet aan het voorgaande niet af, temeer niet nu ter zitting is aangegeven dat er vanaf 15 juni 2020 wel weer fysieke hoorzittingen mochten plaatsvinden. De telefonische hoorzitting heeft op 25 juni 2020 plaats gevonden. Tijdens deze hoorzitting, zo blijkt ook uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b, heeft eiseres reeds aangegeven dat zij een fysieke hoorzitting wilde.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid.
5.3
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om de verzekeringsarts b&b eiseres alsnog lichamelijk te laten onderzoeken.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
5.4
Om het gebrek te herstellen, moet het UWV eiseres in beginsel alsnog fysiek op spreekuur laten onderzoeken door de verzekeringsarts b&b. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op acht weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
5.5
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

- heropent het onderzoek;
- stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen
binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen
in overweging 5.4 van deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te
herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de
rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 4 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 oktober 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AF0877
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 5 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3893