Op 4 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het UWV. Eiseres, die sinds 12 oktober 2015 een uitkering op grond van de Wet WIA ontvangt, had een aanvraag ingediend voor een verhoging van haar uitkering wegens hulpbehoevendheid. Het UWV had deze aanvraag op 30 juni 2020 afgewezen, met als argument dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor verhoging van haar uitkering. Eiseres betwistte deze afwijzing en voerde aan dat zij lijdt aan een erfelijke progressieve spieraandoening en longaandoening, waardoor zij afhankelijk is van hulp bij essentiële levensverrichtingen.
Tijdens de zitting op 25 februari 2022 werd eiseres bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door een verzekeringsarts. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende zorgvuldig had gehandeld, omdat eiseres niet door een verzekeringsarts was onderzocht, wat in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de besluitvorming. De rechtbank besloot het UWV de gelegenheid te geven om het gebrek in het besluit te herstellen door eiseres alsnog fysiek te laten onderzoeken door een verzekeringsarts. De rechtbank hield verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, waarbij ook de vergoeding van griffierecht en proceskosten nog niet aan de orde was.