ECLI:NL:CRVB:2019:3893

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
19/878 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verhoging WAO-uitkering op basis van hulpbehoevendheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag tot verhoging van de WAO-uitkering van appellante. Appellante ontving een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en had verzocht om verhoging van haar uitkering in verband met haar hulpbehoevendheid. Het Uwv had de aanvraag afgewezen, omdat uit onderzoek van een verzekeringsarts was gebleken dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor verhoging van de uitkering. De Raad onderschreef het standpunt van het Uwv dat appellante hulp nodig heeft bij enkele essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen, maar dat zij reeds in belangrijke mate in haar behoefte aan oppassing en verzorging wordt voorzien door de thuiszorg. Appellante had niet aannemelijk gemaakt dat er ten tijde van belang een verdergaande oppassing en verzorging noodzakelijk was. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de aan appellante toegekende voorzieningen voldoende waren en dat de aanvraag om verhoging van de uitkering niet kon worden toegewezen. De beslissing van de Raad houdt in dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding.

Uitspraak

19.878 WAO

Datum uitspraak: 5 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
18 januari 2019, 17/3896 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2019. Voor appellante is mr. Theeuwen-Verkoeijen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Op 14 maart 2017 heeft het Uwv van appellante een verzoek om verhoging van de WAO‑uitkering in verband met hulpbehoevendheid ontvangen. Bij besluit van 6 april 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat uit onderzoek van een verzekeringsarts is gebleken dat appellante niet aan de voorwaarden voor verhoging van de uitkering voldoet.
1.3.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 13 oktober 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 september 2017 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat het Uwv op juiste gronden heeft geconcludeerd dat appellante niet in aanmerking komt voor een verhoging van de uitkering tot 100% omdat niet is gebleken dat appellante is aangewezen op continue aanwezigheid van derden voor noodzakelijke handreikingen in het dagelijks leven. Evenmin is gebleken dat appellante is aangewezen op hulp bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen. Gelet op de aan appellante toegekende voorzieningen komt appellante evenmin in aanmerking voor een verhoging van de WAO-uitkering tot 85% van het dagloon.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij dagelijks hulp nodig heeft bij haar persoonlijke verzorging. Weliswaar krijgt zij hiervoor hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, maar dit is niet afdoende. Omdat in de behoefte aan oppassing en verzorging niet in belangrijke mate uit hoofde van een andere voorziening wordt voorzien, acht appellante het gerechtvaardigd dat haar aanvraag om verhoging van het uitkeringspercentage tot 85% van het dagloon wordt toegewezen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv terecht heeft geweigerd de uitkering van appellante te verhogen tot 85% van het dagloon.
4.2.1.
In artikel 22 van de WAO is bepaald dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, wordt verhoogd tot ten hoogste 100/108 maal zijn dagloon of zijn vervolgdagloon, indien de betrokkene in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeert, welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt.
4.2.2.
Voor de uitleg van de in deze bepaling voorkomende begrippen geregelde oppassing en verzorging hanteert het Uwv de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid van 23 oktober 2007 (Stcrt. 2007, 241; Beleidsregel).
4.2.3.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel wordt de uitkering verhoogd tot 85% van het dagloon of het vervolgdagloon, indien de verzekerde hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen zoals wassen, aan- en uitkleden en toiletgang en geregelde handreikingen van derden noodzakelijk zijn. Huishoudelijke taken en vervoer buitenshuis kunnen daaronder niet worden begrepen. De Raad heeft al eerder geoordeeld – bijvoorbeeld in de uitspraak van 22 december 2010, (ECLI:NL:CRVB:2010:BO9525) – dat dit beleid de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
4.2.4.
In artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregel is bepaald dat de uitkering niet wordt verhoogd, indien uit hoofde van een andere voorziening reeds in belangrijke mate in de behoefte aan oppassing en verzorging van de verzekerde wordt voorzien.
4.3.
De Raad onderschrijft het standpunt van het Uwv dat appellante hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen, maar dat op grond van artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregel de uitkering niet wordt verhoogd omdat uit hoofde van aan appellante toegekende voorzieningen – zij krijgt van de thuiszorg hulp bij het douchen en aankleden – reeds in belangrijke mate in haar behoefte aan oppassing en verzorging is voorzien. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van belang een verdergaande oppassing en verzorging noodzakelijk was. De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat huishoudelijke taken zoals koken, afwassen, schoonmaken, vervoer en boodschappen doen niet onder het begrip essentiële dagelijks terugkerende levensverrichtingen vallen.
5. Uit wat is overwogen onder 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding voor een veroordeling tot schadevergoeding.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) M. Buur