Op 17 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen een belanghebbende, gevestigd in Duitsland, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de perioden van 1 mei 2004 tot en met 30 april 2005 en van 1 mei 2005 tot en met 30 april 2006. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een regiezitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021, maar dat het onderzoek ter zitting achterwege is gebleven. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, omdat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat zij recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting, ondanks een beroep op het Unierecht en de vergelijkbaarheid met een fiscale beleggingsinstelling. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de teruggaafverzoeken heeft afgewezen, omdat de belanghebbende niet heeft ingestemd met een vervangende betaling zoals voorgeschreven door de Hoge Raad. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.