ECLI:NL:RBZWB:2022:1473

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1155
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA-uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de herziening en terugvordering van een WIA-uitkering. De eiser, een 38-jarige man die eerder werkzaam was als plaatsvervangend groepscommandant bij de Koninklijke Landmacht, had zich in 2010 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het UWV had hem in 2013 een WIA-uitkering toegekend, maar ontdekte later dat hij over de periode van 1 december 2014 tot en met 30 juni 2020 inkomsten uit arbeid had ontvangen die hij niet had doorgegeven. Dit leidde tot een herziening van zijn uitkering en een terugvordering van een bedrag van € 90.089,70 bruto.

Het UWV had in een eerder besluit de bezwaren van de eiser gegrond verklaard, maar het terug te vorderen bedrag verlaagd naar € 90.076,21. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat hij geen schuld had aan de terugvordering en dat er miscommunicatie was geweest tussen hem en het UWV. De rechtbank oordeelde dat de eiser de inlichtingenplicht had geschonden, zoals vastgelegd in artikel 27 van de WIA, en dat het UWV op goede gronden tot herziening en terugvordering was overgegaan. De rechtbank benadrukte dat de inlichtingenplicht een objectieve verplichting is en dat de psychische problemen van de eiser geen rol spelen in de verwijtbaarheid van het niet doorgeven van de inkomsten.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV terecht had gehandeld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1155 WIA

uitspraak van 28 maart 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 9 december 2020 (primair besluit) heeft het UWV eisers uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) over de periode van 1 december 2014 tot en met 30 juni 2020 herzien, omdat is gebleken dat hij over deze periode inkomsten uit arbeid heeft genoten die hij niet aan het UWV heeft doorgegeven. Als gevolg hiervan heeft eiser een bedrag van € 90.089,70 bruto (inclusief vakantietoeslag) te veel aan WIA-uitkering ontvangen. Het UWV heeft bepaald dat hij dit bedrag moet terugbetalen.
In een besluit van 24 februari 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Het UWV heeft de hoogte van de terugvordering verlaagd naar een bedrag van € 90.076,21 bruto.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 3 maart 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV is, met voorafgaande afmelding, niet verschenen.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1.
Eiser is een 38-jarige man, die werkzaam is geweest als plaatsvervangend groepscommandant bij de Koninklijke Landmacht. Hij meldde zich op 27 oktober 2010 ziek wegens psychische klachten. Het UWV heeft in een besluit van 28 oktober 2013 aan hem een WIA-uitkering toegekend met ingang van 23 oktober 2013. Naar aanleiding van een melding heeft het UWV onderzocht of eiser naast zijn WIA-uitkering inkomsten heeft gehad uit een dienstverband, waarvan het UWV niet op de hoogte was.
In het primaire besluit heeft het UWV eisers WIA-uitkering over de periode van 1 december 2014 tot en met 30 juni 2020 herzien, nadat was gebleken dat hij over deze periode inkomsten uit arbeid heeft genoten die hij niet aan het UWV heeft doorgegeven. Als gevolg hiervan heeft eiser een bedrag van € 90.089,70 bruto inclusief vakantietoeslag te veel aan WIA-uitkering ontvangen. Het UWV heeft bepaald dat hij dit bedrag moet terugbetalen.
In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit gegrond verklaard, en de hoogte van het terug te betalen bedrag verlaagd naar € 90.076,21 bruto.
Standpunt UWV
2. Volgens het UWV is eisers WIA-uitkering door zijn toedoen tot een te hoog bedrag aan hem uitgekeerd. Hij heeft vanaf 1 december 2014 – naast zijn WIA-uitkering – inkomsten uit arbeid gehad, en het had hem redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat hij daarom vanaf deze datum te veel uitkering ontving. Volgens het UWV heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden door genoemde inkomsten niet door te geven, en is het op goede gronden overgegaan tot het herzien en terugvorderen van zijn WIA-uitkering.
Eisers standpunt3. Eiser stelt geen schuld te hebben aan het ontstaan van de terugvordering, omdat deze door miscommunicatie van het UWV is ontstaan. Hij voert aan dat hij vanaf 19 januari 2012 onder bewind stond, en dat zowel hij als zijn bewindvoerder niet alle brieven van het UWV hebben ontvangen omdat het UWV het bewind niet goed heeft verwerkt in haar administratie. Hierdoor zijn sommige brieven afwisselend naar zijn huisadres en het adres van zijn bewindvoerder verzonden. Eiser stelt verder dat zijn inkomsten steeds volledig zijn vermeld in de jaarlijkse verantwoordingen bij de rechtbank en de belastingdienst.
Relevante regelgeving
4. Artikel 27, eerste lid, van de WIA, bepaalt, voor zover van belang, dat de verzekerde die een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie verstrekt, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op een uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering, aan het UWV.
In artikel 61 van de WIA is voor de loongerelateerde WGA-uitkering neergelegd dat en hoe inkomsten per maand met de uitkering worden verrekend. Het recht op de uitkering blijft daarbij ongewijzigd bestaan, maar de hoogte van de uitkering kan door die verrekening per maand verschillen.
Artikel 61, eerste lid, van de WIA luidt als volgt:
De loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering bedraagt per kalendermaand:
a. 0,75 x (A-B x C/D) over de eerste twee maanden waarin het recht op uitkering bestaat; en
b. 0,7 x (A-B x C/D) vanaf de derde maand waarin het recht op uitkering bestaat. Hierbij staat:
A voor het maandloon;
B voor het inkomen per kalendermaand;
C voor het dagloon waarnaar de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is berekend;
D voor het dagloon waarnaar de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
In artikel 61, achtste lid, van de WIA staat dat bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) nader wordt bepaald wat onder inkomen als bedoeld in dit artikel wordt verstaan. De bedoelde AMvB was tot 1 maart 2012 het Inkomensbesluit Wet WIA (Inkomensbesluit), terwijl het sindsdien het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten is (AIB), voor het laatst gewijzigd op 1 juli 2015. Zowel onder het Inkomensbesluit als onder het AIB gaat het, onder andere, om inkomen uit loon, resultaat uit overige werkzaamheden, of winst uit onderneming. Dit is niet gewijzigd en volgt uit artikel 2 van het Inkomensbesluit en artikel 3:2 van het AIB.
Artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van de WIA bepaalt dat het UWV beschikkingen herziet op grond van deze wet of dergelijke beschikkingen intrekt, indien als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld.
Artikel 77, eerste lid, van de WIA bepaalt dat een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt door het UWV wordt teruggevorderd.
Het zesde lid voegt hieraan toe dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
In artikel 3, derde lid, van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (de Beleidsregels) is bepaald dat, indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de uitkering wordt ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
Bewijslastverdeling
5. Het gaat hier om een besluit tot herziening en terugvordering. In de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3766) is bepaald dat dit een belastend besluit is. Dit heeft tot gevolg dat het UWV met feiten aannemelijk moet maken dat aan de wettelijke voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan. De bewijslast rust dus eerst op het UWV. Als het UWV hieraan heeft voldaan, verschuift de bewijslast naar eiser. Het is dan aan hem om met tegenbewijs de onjuistheid van de bevindingen van het UWV aannemelijk te maken. Dit bewijs moet bestaan uit objectieve en verifieerbare gegevens.
Waar gaat het in deze zaak over?
6. Eiser betwist niet dat hij over de periode van 1 december 2014 tot en met 30 juni 2020 (naast zijn ongekorte WIA-uitkering) inkomsten uit arbeid ontving, en dat hij geen melding daarvan heeft gemaakt bij het UWV. Hij betwist de hoogte van het terugvorderingsbedrag evenmin. In deze zaak staat enkel de vraag centraal of eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat hij redelijkerwijs had kunnen weten dat de door hem ontvangen inkomsten uit arbeid van invloed zijn op zijn recht op een WIA-uitkering. Het gaat hierbij om het criterium dat is opgenomen in artikel 27, eerste lid, van de WIA.
Beoordeling door de rechtbank
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV steekhoudend gemotiveerd waarom eiser redelijkerwijs had kunnen weten dat de door hem ontvangen inkomsten uit arbeid van invloed zijn op zijn recht op een WIA-uitkering. De rechtbank acht met name van belang dat in de toekenningsbeslissing van 28 oktober 2013 expliciet is opgenomen dat eiser wijzigingen in zijn situatie direct moet melden bij het UWV. Omdat de bewindvoerder het UWV pas middels een brief van 4 december 2013 – derhalve ná het toekenningsbesluit – heeft laten weten dat eiser onder bewind stond, komt een (mogelijk) onjuiste verzending van het toekenningsbesluit voor zijn rekening en risico. In een wijzigingsformulier van 23 september 2014 heeft eiser nogmaals aangegeven dat alle correspondentie naar zijn bewindvoerder moet worden gestuurd, waarop het UWV het toekenningsbesluit (ook) heeft verzonden naar eisers bewindvoerder middels een brief van 27 oktober 2015. Eisers bewindvoerder kan in ieder geval vanaf dat moment bekend worden geacht met dit besluit.
8. Het UWV is na de brief van 4 december 2013 weliswaar brieven blijven sturen naar eisers (eigen) adres, maar deze hebben met name betrekking op de betaling van eisers WIA-uitkering. Slechte of gebrekkige communicatie door het UWV op dit punt ontslaat eiser niet van de verplichting om uit eigen beweging inkomsten uit arbeid door te geven. De door eiser gestelde omstandigheid dat hij zijn inkomsten wel correct heeft verantwoord bij de rechtbank en de belastingdienst maakt ook niet dat hij dit meer bij het UWV hoefde te doen. Zoals ook opgemerkt in het bestreden besluit, is het UWV een zelfstandige organisatie waaraan eiser alle feiten en omstandigheden moet doorgeven die van invloed kunnen zijn op het recht of de hoogte van de uitkering. Het UWV krijgt deze gegevens niet automatisch van andere instanties, aan wie eiser zijn inkomensgegevens zou hebben doorgegeven.
9. Eiser heeft ter zitting uiteengezet dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van het niet melden van zijn inkomsten uit arbeid, gelet op de psychische problemen waarmee hij kampte in de periode vanaf het toekenningsbesluit. Eiser kan niet hierin worden gevolgd, nu de inlichtingenplicht een objectief geformuleerde verplichting is waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat indien en voor zover het niet melden van de betrokken inkomsten moet worden toegeschreven aan het handelen of nalaten van eisers bewindvoerder, dit voor rekening en risico van eiser komt als degene die onder bewind is gesteld. De rechtbank wijst hierbij op de vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2581).
10. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser de inlichtingenplicht zoals vervat in artikel 27, eerste lid, van de WIA heeft geschonden, waardoor het UWV op grond van artikel 76 van de WIA in beginsel gehouden was om zijn recht op WIA te herzien vanaf 1 december 2014. Het UWV was verder op grond van artikel 77, eerste lid, van de WIA verplicht de onverschuldigd betaalde WIA-uitkering terug te vorderen, tenzij sprake was van dringende redenen als bedoeld in artikel 77, zesde lid, van de WIA. Volgens vaste rechtspraak kunnen dergelijke dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor de betrokkene als gevolg van de terugvordering optreden. Gesteld noch gebleken is dat hier sprake van is.

Conclusie

11. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 28 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.