In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de herziening en terugvordering van een WIA-uitkering. De eiser, een 38-jarige man die eerder werkzaam was als plaatsvervangend groepscommandant bij de Koninklijke Landmacht, had zich in 2010 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het UWV had hem in 2013 een WIA-uitkering toegekend, maar ontdekte later dat hij over de periode van 1 december 2014 tot en met 30 juni 2020 inkomsten uit arbeid had ontvangen die hij niet had doorgegeven. Dit leidde tot een herziening van zijn uitkering en een terugvordering van een bedrag van € 90.089,70 bruto.
Het UWV had in een eerder besluit de bezwaren van de eiser gegrond verklaard, maar het terug te vorderen bedrag verlaagd naar € 90.076,21. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat hij geen schuld had aan de terugvordering en dat er miscommunicatie was geweest tussen hem en het UWV. De rechtbank oordeelde dat de eiser de inlichtingenplicht had geschonden, zoals vastgelegd in artikel 27 van de WIA, en dat het UWV op goede gronden tot herziening en terugvordering was overgegaan. De rechtbank benadrukte dat de inlichtingenplicht een objectieve verplichting is en dat de psychische problemen van de eiser geen rol spelen in de verwijtbaarheid van het niet doorgeven van de inkomsten.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV terecht had gehandeld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.