Op 15 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het UWV. De eiser, die als betontimmerman werkte, had zich op 7 november 2018 ziekgemeld na een bedrijfsongeval en ontving vanaf 9 november 2018 een Ziektewet (ZW) uitkering. Na een herbeoordeling op 3 december 2019 werd hij hersteld verklaard en werd de uitkering beëindigd. Eiser meldde zich opnieuw ziek op 24 juni 2020, maar het UWV weigerde hem een nieuwe ZW-uitkering toe te kennen. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond.
Tijdens de zitting op 1 februari 2022 werd eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M. Reitsma. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het UWV onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd, omdat de verzekeringsartsen eiser niet fysiek hadden gezien en hun conclusies enkel op basis van het dossier en een telefonisch gesprek hadden getrokken. De rechtbank stelde vast dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende had gemotiveerd waarom een fysiek onderzoek niet nodig was, ondanks het verzoek van eiser om een fysieke hoorzitting.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiser kreeg het griffierecht vergoed, maar er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.