ECLI:NL:RBZWB:2022:1325

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9937
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake Ziektewetuitkering na arbeidsongeschiktheid

Op 15 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het UWV. De eiser, die als betontimmerman werkte, had zich op 7 november 2018 ziekgemeld na een bedrijfsongeval en ontving vanaf 9 november 2018 een Ziektewet (ZW) uitkering. Na een herbeoordeling op 3 december 2019 werd hij hersteld verklaard en werd de uitkering beëindigd. Eiser meldde zich opnieuw ziek op 24 juni 2020, maar het UWV weigerde hem een nieuwe ZW-uitkering toe te kennen. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond.

Tijdens de zitting op 1 februari 2022 werd eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M. Reitsma. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het UWV onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd, omdat de verzekeringsartsen eiser niet fysiek hadden gezien en hun conclusies enkel op basis van het dossier en een telefonisch gesprek hadden getrokken. De rechtbank stelde vast dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende had gemotiveerd waarom een fysiek onderzoek niet nodig was, ondanks het verzoek van eiser om een fysieke hoorzitting.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiser kreeg het griffierecht vergoed, maar er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9937 ZW

uitspraak van 15 maart 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde eiser] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 oktober 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 1 februari 2022.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als betontimmerman. Voor dat werk is hij op 7 november 2018 uitgevallen vanwege rugklachten na een bedrijfsongeval. Het UWV heeft met ingang van 9 november 2018 aan eiser een ZW-uitkering toegekend. Bij besluit van 3 december 2019 heeft het UWV eiser na de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB) hersteld verklaard en de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 4 januari 2020.
Op 24 juni 2020 heeft eiser zich opnieuw ziekgemeld.
Het UWV heeft bij besluit van 10 september 2020 (primair besluit) geweigerd aan eiser met ingang van 24 juni 2020 een ZW-uitkering toe te kennen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht geweigerd heeft om per 24 juni 2020 een ZW-uitkering toe te kennen.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Heeft er al eerder een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling plaatsgevonden in het kader van de Ziektewet en wordt de verzekerde op een later tijdstip weer arbeidsongeschikt, dan wordt naar vaste rechtspraak onder ‘zijn arbeid’ verstaan één van de geduide functies die gebruikt zijn bij die beoordeling.
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat het werk als samensteller elektrotechnische apparatuur; productiemedewerker textiel, geen kleding; controleur, tester elektrotechnische apparatuur en assemblagemedewerker besturingskasten en panelen als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt. Dit zijn namelijk de functies die geduid zijn in het kader van de EZWB.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Naar aanleiding van de ziekmelding op 24 juni 2020 heeft op 9 september 2020 vanwege medische klachten van familieleden (coronamaatregelen) een telefonisch spreekuur met de verzekeringsarts plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft de door eiser nieuw ingebrachte diagnose van een second-opinion in Gent bestudeerd en is tot de conclusie gekomen dat eiser zich ziekgemeld heeft met dezelfde klachten als bij de EZWB en dat, ondanks de gestelde diagnose, de belastbaarheid niet gewijzigd is ten opzichte van de EZWB. De belastbaarheid zoals aangegeven in de FML van 1 november 2019 is volgens de verzekeringsarts nog onverminderd van toepassing. Daarmee zijn alle eerder geduide functies nog passend en is per datum ziekmelding geen sprake van arbeidsongeschiktheid in de zin van de ZW.
De verzekeringsarts b&b heeft het medisch dossier van eiser bestudeerd en heeft eiser, vanwege de coronamaatregelen, telefonisch gesproken tijdens de hoorzitting op 19 oktober 2020. De verzekeringsarts b&b is net als de verzekeringsarts van mening dat de nieuw ingebrachte diagnose, namelijk slijtage in de lumbale wervelkolom op drie niveaus, geen wijziging oplevert in de belastbaarheid van eiser. Zijn klachten zijn nog steeds hetzelfde.
5.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV -samengevat- aangevoerd dat er tijdens de EZWB nog geen uitslag was van wat hij mankeerde. Eiser is van mening dat UWV hem toen niet beter had mogen melden. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat er geen sprake is van een onafhankelijke herbeoordeling omdat de verzekeringsarts b&b zich bij zijn beoordeling te veel heeft laten leiden door het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Verder voert eiser aan dat de verzekeringsarts b&b zich baseert op gegevens op papier van een jaar geleden en dat hij geen fysiek, maar telefonisch, onderzoek verricht heeft. Daarnaast is voor eiser niet duidelijk voor welk werk hij nou geschikt is geacht. Hij vindt dat de beslissing op bezwaar en de medische rapportage elkaar hierin tegenspreken. Verder heeft eiser aangevoerd dat bij de EZWB de arts tegen hem gezegd heeft dat de beslissing om de ZW te beëindigen zou worden herzien indien de second opinion in Gent een duidelijke medische oorzaak voor de klachten van eiser zouden opleveren. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat er een verschil bestaat tussen de beoordeling van de verzekeringsarts b&b en de, ook in de hoorzitting naar voren gebrachte, klachten van eiser en de beoordelingen en adviezen van de geraadpleegde artsen en behandelaars. In alle gevallen is het advies van de behandelaars eerst een traject om de chronische pijn aan te pakken en daarna een revalidatietraject. Eiser is van mening dat hij eerst trajecten moet doorlopen bij de pijnpoli in [plaatsnaam 2] en een mogelijk daarop aansluitend traject bij een rugkliniek (bijvoorbeeld [naam kliniek] ) dat ook ziet op het psychologische aspect van de ervaren klachten. Pas gaandeweg deze trajecten of na deze trajecten zou hij weer geleidelijk en gedeeltelijk terug het arbeidsproces in kunnen met aangepast werk. De afdeling Werkloosheidswet (WW) heeft hem ook vrijstelling gegeven van de sollicitatieverplichting voor de duur van drie maanden om aan de slag te gaan met de voorgestelde behandeltrajecten.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Bij dit oordeel heeft de rechtbank betrokken dat zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts b&b, in verband met de toen geldende coronamaatregelen, eiser niet hebben gezien, geen lichamelijk onderzoek hebben verricht en hun conclusie slechts hebben gebaseerd op het medische dossier en een telefoongesprek met eiser.
Indien de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist, zoals in het geval van eiser, en in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact waarbij de (verzekerings)arts de betrokkene in persoon (fysiek) heeft gezien, geldt als uitgangspunt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts b&b tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo een situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts b&b voldoende kan motiveren dat, in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. De rechtbank vindt steun voor dit standpunt in de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) en van 2 december 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:3031).
Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat eiser tijdens de telefonische hoorzitting expliciet heeft verzocht om een fysieke hoorzitting. Uit de rapportage volgt ook dat er aandacht is besteed aan het verzoek tijdens de telefonische hoorzitting. Van de verzekeringsarts b&b had echter, gelet op de hiervoor aangehaalde rechtspraak mogen worden verwacht dat hij, ook in het licht van de aangevoerde beroepsgronden, nader zou motiveren waarom ondanks het verzoek van een fysieke hoorzitting kon worden afgezien. Ook in beroep is door het UWV niet ingegaan op het verzoek dat eiser had gedaan. Dit had wel op de weg van het UWV gelegen, nu het UWV bekend mocht worden verondersteld met de hiervoor aangehaalde uitspraken. Dit levert een gebrek op in de motivering van het bestreden besluit. Het bestreden besluit komt alleen om deze reden al voor vernietiging in aanmerking en daarom zal de rechtbank niet ingaan op de inhoudelijk aangevoerde beroepsgronden.
6. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden omdat eiser tijdens een spreekuurcontact fysiek gezien zal moeten worden.
Het UWV zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. Daarbij merkt de rechtbank op dat deze termijn pas begint nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, nadat op dat hoger beroep is beslist.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
Er is geen reden een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen acht weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both - Attema, griffier, op 15 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.