In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016, die was vastgesteld op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.801. De inspecteur had de aangifte van de belanghebbende gecorrigeerd, waarbij de aftrekken voor alimentatie en specifieke zorgkosten waren verlaagd. De belanghebbende was niet verschenen op de zitting, ondanks dat zij op de juiste wijze was uitgenodigd. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging tijdig en correct was aangeboden.
De rechtbank heeft de feiten en het geschil in detail onderzocht. De belanghebbende betoogde dat zij recht had op een hogere aftrek voor onderhoudsverplichtingen, specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet in haar bewijslast was geslaagd. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de aftrekken correct had vastgesteld en dat er geen aanleiding was om de aanslag te wijzigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.