ECLI:NL:RBZWB:2022:1315

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9190
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AOW-pensioen door de Sociale Verzekeringsbank wegens niet bereiken pensioengerechtigde leeftijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de afwijzing van een aanvraag voor AOW-pensioen. De eiser, geboren op [geboortedatum], had op zijn 65e verjaardag, [datum 65ste verjaardag], een aanvraag ingediend voor AOW-pensioen, maar de Svb weigerde deze aanvraag omdat hij de pensioengerechtigde leeftijd van 66 jaar en 4 maanden nog niet had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb in haar besluit van 6 april 2020 en het bestreden besluit van 23 september 2020 terecht heeft geoordeeld dat de eiser geen recht had op AOW-pensioen, aangezien hij de vereiste leeftijd nog niet had bereikt.

De eiser voerde aan dat de verschuiving van de AOW-leeftijd een ongeoorloofde inmenging op het eigendomsbeginsel met zich meebracht, omdat hij gedurende het zogenaamde AOW-gat van 16 maanden zonder inkomen verkeerde. De rechtbank oordeelde echter dat de Svb voldoende onderzoek had gedaan naar de persoonlijke situatie van de eiser en dat er geen sprake was van een onevenredig zware last. De rechtbank benadrukte dat de eiser zelf had gekozen om geen bijstandsuitkering aan te vragen en dat zijn financiële situatie niet was veroorzaakt door de verhoging van de AOW-leeftijd.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees zijn verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeerde dat de Svb terecht had besloten om de aanvraag voor AOW-pensioen af te wijzen, omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van AOW op het moment van zijn aanvraag. De uitspraak werd gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, in aanwezigheid van griffier mr. T.B. Both-Attema, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9190 AOW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. E.T. van Dalen,
en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 6 april 2020 (primair besluit) heeft de Svb eisers aanvraag om hem een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toe te kennen afgewezen omdat hij de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt.
In het besluit van 23 september 2020 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 1 februari 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde en mr. A. Marijnissen namens de Svb via een videoverbinding.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiser, geboren op [geboortedatum] , is op [datum 65ste verjaardag] 65 jaar geworden.
Met de brief van 5 augustus 2019 heeft de Svb eiser op zijn verzoek geïnformeerd over zijn pensioenleeftijd (66 jaar en 4 maanden). Met de brief van 7 februari 2020 heeft de Svb eiser op zijn verzoek een aanvraagformulier AOW toegestuurd.
Op 25 februari 2020 heeft eiser met een ingevuld aanvraagformulier een AOW-pensioen aangevraagd. Daarbij heeft hij als postadres [postadres] in [plaatsnaam] opgegeven.
Eiser heeft op het aanvraagformulier aangegeven dat hij zijn AOW-pensioen wil ontvangen met ingang van [datum 65ste verjaardag] , zijnde zijn 65e verjaardag.
2.
Het bestreden besluit.
De Svb stelt zich in het bestreden besluit, kort gezegd, op het standpunt dat eiser nu nog geen recht heeft op een AOW-pensioen omdat hij de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt. Het is de Svb niet gebleken dat eiser tijdens het zogenoemde AOW-gat van 16 maanden in een dermate schrijnende situatie verkeerde dat in zijn geval sprake is van een onevenredig zware last op grond waarvan de Svb eiser zou moeten compenseren.
3.
Standpunt van eiser.
Eiser voert, samengevat, in beroep aan dat door de verschuiving van de AOW leeftijd sprake is van “ongeoorloofde inmenging” op het eigendomsbeginsel aangezien hij een zware last draagt gedurende het AOW-gat vanwege het ontbreken van inkomen en vermogen. Eiser stelt nadeel te ondervinden van genoemde inmenging. Eiser wijst erop dat hij in de periode vanaf [datum 65ste verjaardag] (65e verjaardag) tot 28 januari 2020 in Indonesië verbleef en geen recht had op een bijstandsuitkering, maar wel bestaanskosten had. Na 28 januari 2020 verbleef eiser weliswaar in Nederland maar heeft hij geen bijstandsuitkering aangevraagd.
Eiser wijst op de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) waaruit blijkt dat deze voor het aannemen van een onredelijk zware last, ondanks het hebben van vermogen, beslissend vond het inkomen gedurende het AOW-gat. Immers in geval het inkomen gedurende het AOW-gat gelijk of boven het voor hem geldende sociaalminimum is in de zin van de Participatiewet dan is geen sprake van het dragen van een onredelijk zware last. Nu eiser in de betreffende periode geen vermogen en geen inkomen had stelt hij dat daarom in zijn geval wel sprake is van een onevenredig zware last en daarmee wel sprake is van schending van artikel 1 van het Eerste Protocol. Eiser stelt recht te hebben op schadevergoeding over de periode van 16 maanden waarin hij geen AOW-pensioen ontving.
4.
Wettelijk kader.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de AOW heeft recht op ouderdomspensioen overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene die
a. de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
b. ingevolge deze wet minimaal één kalenderjaar verzekerd is geweest in het tijdvak, aanvangende met de dag waarop de aanvangsleeftijd is bereikt en eindigende met de dag voorafgaande aan de dag waarop de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt.
Op grond van artikel 7a, eerste lid, aanhef en onder i zijn de pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd in 2020: 66 jaar en vier maanden, respectievelijk 16 jaar en vier maanden.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de AOW gaat het ouderdomspensioen in op de dag waarop de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet.
5.
Beoordeling van de rechtbank.
5.1.
Op grond van artikel 7a van de AOW zijn met ingang van 1 januari 2013 de pensioengerechtigde leeftijd (voorheen 65 jaar) en de aanvangsleeftijd (voorheen 15 jaar) per leeftijdscohort opgeschoven. Als gevolg van deze wetswijziging is het AOW-pensioen van eiser later ingegaan dan voor de inwerkingtreding van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd het geval zou zijn geweest.
Eisers pensioengerechtigde leeftijd is 66 jaar en 4 maanden. Eiser heeft recht op een AOW-pensioen met ingang van [datum] , waardoor er een AOW-gat is ontstaan van 16 maanden.
Eiser wenst compensatie omdat door de verschuiving van de AOW leeftijd sprake is van “ongeoorloofde inmenging” op het eigendomsbeginsel aangezien hij een zware last draagt gedurende het AOW-gat vanwege het ontbreken van inkomen en vermogen. Eiser stelt nadeel te ondervinden van genoemde inmenging.
De Svb heeft eisers aanvraag afgewezen omdat hij de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt en heeft hem tevens meegedeeld dat hij geen overbruggingsuitkering kan krijgen omdat hij geen pensioen of uitkering ontvangt.
Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 18 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2502) over de invoering van artikel 7a van de AOW en de daarmee gepaard gaande verhoging van de AOW aanvangs- en pensioengerechtigde leeftijd volgt dat die verhoging een inmenging in het eigendomsrecht is, als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Eerste Protocol). Deze inmenging wordt in het algemeen proportioneel geacht en leidt in het algemeen niet tot een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol. Overwogen is voorts dat de toepassing van artikel 7a van de AOW in concrete gevallen kan leiden tot een onevenredig zware last als bedoeld in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en daardoor tot een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol. Of sprake is van een onevenredig zware last moet van geval tot geval op basis van deugdelijk individueel feitenonderzoek worden beoordeeld.
Voor de inrichting van het vereiste individueel feitenonderzoek naar een gestelde onevenredig zware last, heeft de Svb aansluiting gezocht bij de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 4 van de Tijdelijke regeling overbruggingsuikering AOW (OBR). Op grond van dit artikel heeft een persoon die verzekerd was voor de AOW onder een aantal voorwaarden recht op een overbruggingsuitkering. In zijn uitspraken van 3 januari 2019 (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2019:143) heeft de CRvB overwogen dat de enkele beoordeling of een aanvrager aan deze voorwaarden voldoet, niet is aan te merken als een deugdelijk individueel feitenonderzoek naar het bestaan van een onevenredig zware last. Daarom moet de Svb altijd een aanvullend onderzoek verrichten naar de situatie van een aanvrager, indien deze te kennen geeft dat hij door onverkorte toepassing van artikel 7a van de AOW onevenredig zwaar wordt getroffen.
5.2.
De Svb heeft getoetst aan de OBR en heeft geconcludeerd dat eiser geen recht heeft op een overbruggingsuitkering omdat hij op zijn 65e verjaardag of op de eerste dag van de maand erna geen rechtgevende uitkering had die zou stoppen of worden verlaagd. Vervolgens heeft de Svb (in de bezwaarprocedure) aanvullend onderzoek gedaan naar eisers inkomsten, vermogen, uitgaven en schulden. De Svb heeft aangegeven dat uit de door eiser verstrekte informatie blijkt dat hij geen inkomen en vermogen had op zijn 65e verjaardag. Het feit dat dit zo was wordt echter niet veroorzaakt doordat zijn inkomen stopte als gevolg van het opschuiven van de AOW-leeftijd. Eiser was al in 2017 gestopt met werken en had sindsdien geen inkomen of uitkering. Eiser heeft geen bijstandsuitkering aangevraagd of op andere wijze voor inkomen gezorgd. De Svb heeft gesteld dat geen sprake is van een onevenredig zware last omdat er geen inkomensverlies is ontstaan door de verhoging van de AOW-leeftijd. Het feit dat eiser op zijn 65e verjaardag in Indonesië verbleef maakt dit niet anders.
Volgens de Svb is het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel niet geschonden.
Al bij de totstandkoming van de AOW is opgemerkt dat een verhoging van de AOW-leeftijd in de toekomst mogelijk wenselijk of onvermijdelijk is. Verder is reeds vanaf 2009 gesproken over geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd. Ook heeft eiser van de Svb geen concrete toezegging over de AOW-leeftijd ontvangen, er is altijd een voorbehoud gemaakt.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de Svb volledig en zorgvuldig was volgens de in de rechtspraak ontwikkelde eisen.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van de Svb dat door de verschuiving van de AOW-leeftijd geen terugval is ontstaan in eisers inkomen of uitkering als bedoeld in artikel 4 en 4a van de OBR, zodat eiser niet voldoet aan de voorwaarden om voor een overbruggingsuitkering in aanmerking te komen. Eiser bestrijdt niet dat hij op zijn 65e verjaardag geen inkomen of uitkering had. Hij heeft aangegeven dat hij vanaf 2017 is onderhouden door vrienden en zijn kinderen. Eiser heeft zelf de keuze gemaakt om vanaf 2017 niet te werken en niet voor inkomen te zorgen. Door de opschuiving van de AOW-leeftijd is eisers situatie dan ook niet gewijzigd. De rechtbank wijst op de uitspraak van 13 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:290. Bovendien wijst de rechtbank erop dat tijdens verblijf in het buitenland (in eisers geval tot 28 januari 2020) geen recht op een overbruggingsuitkering bestaat, omdat deze uitkering alleen wordt toegekend aan degenen die in Nederland wonen. Verder had eiser zich ten minste al vanaf 2012/2013 kunnen instellen op de verhoging van de AOW-leeftijd en de gevolgen daarvan voor zijn financiële situatie. Bovendien gaat het hier om de opschorting van het AOW-pensioen met 16 maanden en kan niet worden gezegd dat het recht op AOW-pensioen van eiser in de kern is aangetast. Eiser heeft het recht nog steeds, maar het gaat op een later tijdstip in.
Niet is gebleken dat de situatie waarin eiser tijdens het AOW-gat verkeerde dermate schrijnend was dat in zijn geval sprake was van een onevenredig zware last. Het feit dat eiser geen inkomen en vermogen had werd niet veroorzaakt door de opschuiving van de AOW-leeftijd, maar door eisers keuze niet voor inkomen te zorgen. Eiser heeft bij zijn komst in Nederland op 28 januari 2020 geen bijstandsuitkering aangevraagd, welke uitkering in zijn behoefte aan inkomsten had kunnen voorzien. De stelling van eiser dat hij niet verplicht is een bijstandsuitkering aan te vragen, is juist, maar kan niet leiden tot de conclusie dat de Svb verplicht is om eiser als hij die keuze maakt, te compenseren.
De rechtbank volgt de Svb verder in het standpunt dat het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel niet is geschonden. Al bij de totstandkoming van de AOW is opgemerkt dat een verhoging van de AOW-leeftijd in de toekomst mogelijk wenselijk of onvermijdelijk is. Verder is reeds vanaf 2009 gesproken over geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd. Ook heeft eiser van de Svb geen concrete toezegging over de AOW-leeftijd ontvangen, er is altijd een voorbehoud gemaakt.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de Svb eisers aanvraag om hem een AOW-pensioen toe te kennen met ingang van [datum 65ste verjaardag] terecht heeft afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Omdat het beroep ongegrond is, wijst de rechtbank het verzoek van eiser om schadevergoeding af.
8. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 15 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.