Op 8 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst, alsook de Minister voor Rechtsbescherming. De zaak betreft een naheffingsaanslag voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die aan de belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende had op 6 september 2018 een bedrag van € 5.603 aan Bpm voldaan voor de registratie van zijn Jeep Grand Cherokee 3.0 CRD Overland. De inspecteur had echter een hogere Bpm vastgesteld op € 8.714, wat leidde tot een naheffingsaanslag van € 3.111, inclusief belastingrente van € 108.
Tijdens de zitting op 25 januari 2022 werd de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende, mr. S.M. Bothof, via beeldbellen deelnam. De rechtbank oordeelde dat de hertaxateur van de inspecteur, werkzaam bij Domeinen Roerende Zaken, deskundig en onafhankelijk was, en dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem gestelde schade aan het voertuig. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de inspecteur en de Minister tot vergoeding van immateriële schade, respectievelijk € 333 en € 167, alsook tot vergoeding van proceskosten en griffierechten.
De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd en dat de inspecteur de Bpm correct had vastgesteld. De rechtbank wees ook op de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot de toekenning van een schadevergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 8 maart 2022 en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.