Op 8 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die aan de belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende had op 28 januari 2020 een bedrag van € 10.895 aan Bpm voldaan voor de registratie van zijn Toyota Landcruiser. De inspecteur had echter een naheffingsaanslag opgelegd van € 2.806, omdat hij van mening was dat de verschuldigde Bpm op € 13.701 moest worden vastgesteld. De rechtbank heeft op 25 januari 2022 een zitting gehouden, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende, mr. S.M. Bothof, via beeldbellen aanwezig was. De rechtbank heeft de uitspraak van de inspecteur op bezwaar van 13 oktober 2020 vernietigd en het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 271. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur onvoldoende rekening had gehouden met de schade aan de versnellingsbak van de auto en dat de hertaxateur niet onafhankelijk was. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende ter hoogte van € 1.620 en gelast dat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 178 aan hem wordt vergoed.