ECLI:NL:RBZWB:2022:1058

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9827
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2017 met betrekking tot jonggehandicaptenkorting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017, waarbij hij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.366 had opgegeven. De inspecteur had de jonggehandicaptenkorting niet toegekend, wat leidde tot de bestreden uitspraak op bezwaar. Tijdens de zitting op 16 februari 2022 werd de belanghebbende bijgestaan door een vertegenwoordiger, terwijl de inspecteur ook aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende recht had op de jonggehandicaptenkorting, maar dat deze pas na bezwaar was toegekend. De inspecteur had echter het vertrouwen opgezegd met ingang van 1 januari 2021, wat de belanghebbende niet accepteerde. De rechtbank oordeelde dat het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de inspecteur volledig tegemoet was gekomen aan de belanghebbende in de uitspraak op bezwaar. De rechtbank kon geen oordeel geven over de brief waarin het vertrouwen was opgezegd, omdat deze niet als een voor bezwaar vatbare beschikking werd aangemerkt.

De rechtbank concludeerde dat er geen procesbelang was bij de aanslag, aangezien de belanghebbende na de uitspraak op bezwaar niet in een slechtere positie was komen te verkeren. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd voor zover het beroep betrekking had op de brief van de inspecteur. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/9827
uitspraak van 2 maart 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 23 oktober 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2017 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.366 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente van € 45 (aanslagnummer [aanslagnummer]H.76.01) (hierna: de aanslag).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2022 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, ter bijstand vergezeld van [bijstand] , en namens de inspecteur, [inspecteur] .

1.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op de aanslag;
  • zich onbevoegd voor zover het beroep betrekking heeft op de in 2.5 vermelde brief.

2.Gronden

Feiten
2.1.
Belanghebbende ontving vanaf dat hij de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt een uitkering op grond van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet.
2.2.
Met ingang van 1 maart 1997 – en per 1 maart 1998 in vast dienstverband – werkt belanghebbende voltijd in loondienst. Als gevolg daarvan is per 1 december 1998 belanghebbendes uitkering ingetrokken.
2.3.
Belanghebbende heeft de aangifte IB/PVV 2017 ingediend waarbij hij heeft aangekruist dat hij recht heeft op de jonggehandicaptenkorting.
2.4.
De inspecteur is bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2017 afgeweken van de ingediende aangifte. De jonggehandicaptenkorting is niet toegekend.
2.5.
Bij uitspraak op bezwaar is de jonggehandicaptenkorting alsnog toegekend als gevolg van een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel. De inspecteur heeft bij brief van 9 oktober 2020 (de brief) het vertrouwen opgezegd met ingang van 1 januari 2021.
Geschil
2.6.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij op grond van de wet recht heeft op de jonggehandicaptenkorting en is het niet eens met het opzeggen van het vertrouwen.
Procesbelang
2.7.
Een beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als er geen procesbelang is. Dat is hier het geval. De inspecteur is bij de uitspraak op bezwaar volledig tegemoetgekomen aan belanghebbende in die zin dat de jonggehandicaptenkorting alsnog is toegekend, zij het om een andere reden dan belanghebbende bepleit. Belanghebbende heeft ter zitting ook bevestigd dat de aanslag na uitspraak op bezwaar niet te hoog is. Daaruit volgt dat het beroep belanghebbende niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot de aanslag. [1]
De rechtbank begrijpt dat belanghebbende graag duidelijkheid wil over of hij recht heeft op de jonggehandicaptenkorting. Dat twistpunt kan echter niet maken dat er een procesbelang is bij deze aanslag. [2] Als het belang bij dit twistpunt zich manifesteert bij andere belastingaanslagen, kan de belanghebbende tegen die aanslagen opkomen.
Opgezegd vertrouwen
2.8.
Zoals ter zitting besproken kan de rechtbank geen oordeel geven over de brief waarin het vertrouwen is opgezegd. In het belastingrecht gelden bijzondere regels ten aanzien van de beschikkingen waar bezwaar en beroep tegen open staan. [3] Daarin is het zogenoemde ‘gesloten stelsel van rechtsbescherming’ neergelegd. Dat stelsel komt erop neer dat alleen bezwaar en beroep mogelijk is indien – voor zover hier van belang – sprake is van ‘een voor bezwaar vatbare beschikking’. Een beschikking is alleen ‘een voor bezwaar vatbare beschikking’ als die beschikking in een belastingwet ook zo is aangemerkt. Een beslissing waarbij vertrouwen wordt opgezegd, is niet aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking, zodat daartegen geen rechtsmiddel openstaat. Ook op dit punt geldt dat belanghebbende het opzeggen van vertrouwen kan bestrijden zodra het gevolgen heeft bij een aanslag.
Conclusie
2.9.
Gelet op het vorenstaande is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover het beroep is gericht tegen de brief verklaart de rechtbank zich onbevoegd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Krishnapillai, griffier, op 2 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,

de uitspraak te ondertekenen>
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5988 en Hoge Raad 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:43.
2.Vgl. Hoge Raad 23 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0655.
3.Artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.