ECLI:NL:RBZWB:2021:962

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5196
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden door korpschef na incident in privésfeer

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als beveiliger, en de korpschef van politie. De korpschef had op 8 oktober 2019 de eerder verleende toestemming aan de eiser om beveiligingswerkzaamheden te verrichten ingetrokken, na een incident waarbij de eiser een vuistslag had gegeven aan de voetbaltrainer van zijn zoon. De eiser had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar de korpschef verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 28 januari 2020. De rechtbank heeft de zaak op 11 februari 2021 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was, maar de korpschef niet. De rechtbank oordeelde dat de korpschef bevoegd was om de toestemming in te trekken, omdat de eiser niet beschikte over de benodigde betrouwbaarheid en bekwaamheid voor zijn functie als beveiliger. De rechtbank benadrukte dat gedragingen in de privésfeer ook relevant zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van beveiligingsmedewerkers. De rechtbank concludeerde dat het belang van een betrouwbare beveiligingssector zwaarder weegt dan de belangen van de eiser, die zonder de toestemming niet kan werken als beveiliger. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5196 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en

de korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 8 oktober 2019 (primaire besluit) heeft de korpschef de, aan [naam bouwmarkt] Bouwmarkt, verleende toestemming om door eiser beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten, ingetrokken.
In het besluit van 28 januari 2020 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 11 februari 2021.
Eiser was aanwezig bij de zitting. De korpschef is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Feiten
1. Op 1 september 2018 heeft de korpschef aan [naam bouwmarkt] toestemming verleend om eiser te werk te stellen als beveiliger.
Op 1 mei 2019 heeft de voetbaltrainer van de zoon van eiser aangifte tegen eiser gedaan van eenvoudige mishandeling. De voetbaltrainer heeft gesteld dat eiser hem een vuistslag in het gezicht heeft gegeven. Eiser heeft erkend dat hij de trainer heeft geslagen.
Met de brief van 9 september 2019 heeft de korpschef zijn voornemen kenbaar gemaakt om de verleende toestemming in te trekken
.
Eiser heeft zijn zienswijze naar voren gebracht.
Met het primaire besluit is aan eiser meegedeeld dat de toestemming om beveiligings-werkzaamheden uit te voeren is ingetrokken. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Geschilpunt
2. In geschil is of de korpschef de verleende toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden heeft mogen intrekken.
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat hij in de privésfeer iemand een tik heeft gegeven. Hij heeft hiervoor zijn excuses aangeboden en de Officier van Justitie (OvJ) heeft de zaak geseponeerd. Een dergelijke situatie is niet eerder voorgevallen. Eiser is nu werkloos. Zonder de toestemming kan hij niet bij een beveiligingsbedrijf gaan werken.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een brief van de OvJ van 31 januari 2020 overgelegd.
Standpunt korpschef
4. De korpschef heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zich niet heeft gedragen zoals van een medewerker in de beveiligingsbranche mag worden verwacht. Eiser weet zich kennelijk niet onder alle omstandigheden te beheersen en dat is wel een voorwaarde voor de uitoefening van zijn functie. Zijn gedrag was disproportioneel. Dat eerder geen soortgelijke incidenten zijn voorgevallen, maakt dat niet anders. Zijn betrouwbaarheid als beveiliger is in een negatief daglicht komen te staan.
De korpschef heeft opgemerkt dat het gegeven dat het voorval zich in de privésfeer heeft voorgedaan niet van belang is. Dat eiser zijn excuses heeft aangeboden en de OvJ besloten heeft de zaak te seponeren brengt de korpschef niet toe een ander standpunt. Het belang van een betrouwbare veiligheidszorg prevaleert boven de belangen van eiser.
Oordeel rechtbank
5.1
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig is voor het verrichten van beveiligingswerk.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat de korpschef beoordelingsruimte toekomt bij de beoordeling of een betrokkene voldoende betrouwbaar is. De invulling die de Beleidsregels aan de term 'betrouwbaarheid' is gegeven, is niet onredelijk of anderszins onjuist. Aan medewerkers in de beveiligingsbranche worden, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn [1] .
Niet in geschil is dat eiser iemand heeft geslagen. Al eerder heeft de Afdeling overwogen dat het slaan van iemand in het gezicht een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde is en de bevoegdheid geeft tot intrekking van de toestemming [2] . De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in dit geval anders over te oordelen. Dat het incident in de privé sfeer is voorgevallen maakt niet dat dit incident niet betrokken mag worden bij de beoordeling. Ook gedragingen in de privésfeer geven immers een indicatie voor de wijze waarop iemand omgaat met emoties en de beheersing van zijn emoties [3] . Dat een dergelijk incident maar één keer is voorgevallen, er inmiddels een gesprek met de benadeelde heeft plaatsgevonden en de zaak is geseponeerd maakt dit niet anders. Dit verandert immers niets aan de feiten van het incident op zich, maar zegt alleen iets over het natraject [4] .
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de korpschef bevoegd was de toestemming in te trekken.
5.2
Vervolgens zal de korpschef nog een belangenafweging moeten maken. Daarbij zullen de belangen van eiser afgewogen moeten worden tegen het belang van de korpschef.
Het belang van eiser is duidelijk. Zonder de toestemming kan hij het werk als beveiliger niet meer uitvoeren. Ter zitting heeft eiser nog gesteld dat hij hierdoor inkomen mist. Het belang van de korpschef is ook duidelijk en is gelegen in het waarborgen van een veilige en betrouwbare beveiligingssector.
De rechtbank is van oordeel dat de korpschef een zwaarder belang mocht hechten aan het algemeen belang dat is gediend bij een betrouwbare beveiliging dan aan het belang van eiser. De wens van eiser om in de beveiliging te kunnen blijven werken is, hoewel voorstelbaar, onvoldoende om te oordelen dat het belang van eiser zwaarder zou moeten wegen. Gelet op de hoge eisen die gesteld mogen worden aan medewerkers in de beveiliging, hoefde de korpschef aan de wens van eiser en zijn financiële belangen geen doorslaggevend gewicht toe te kennen. Overigens is ook niet gesteld en het is de rechtbank ook niet gebleken dat eiser uitsluitend werkzaam kan zijn in de beveiliging. Door de intrekking van de toestemming wordt eiser dus niet belemmerd in het vinden van ander werk waarmee hij een inkomen kan verwerven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de korpschef bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage wettelijk kader
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr)
Artikel 7, tweede lid, van de Wpbr luidt: “Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.”
Het vierde lid luidt: “De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Indien de desbetreffende persoon een ambtenaar is als bedoeld in artikel 5, derde lid, wordt de toestemming slechts onthouden indien deze persoon niet beschikt over de benodigde bekwaamheid. Voor de tewerkstelling van de overige opsporingsambtenaren wordt de toestemming slechts verleend na het overleggen van de ontheffing, bedoeld in artikel 5, vierde lid, en indien de desbetreffende persoon beschikt over de benodigde bekwaamheid.”
Het vijfde lid luidt: “De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.”
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Beleidsregels) 2019
Paragraaf 3.3, aanhef, van de Bpbr 2019 luidt: “De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.”
In de toelichting bij b staat het volgende:
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.