ECLI:NL:RBZWB:2021:938

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 19_6516
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na verzuim in het aanleveren van gegevens

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser, die sinds 1 augustus 2015 een bijstandsuitkering ontving, had zijn recht op bijstandsuitkering opgeschort gekregen per 28 augustus 2019, omdat hij verzuimd had om noodzakelijke gegevens tijdig aan te leveren. Het college had hem de gelegenheid gegeven om dit verzuim te herstellen, maar eiser heeft niet gereageerd. Vervolgens heeft het college zijn recht op bijstandsuitkering ingetrokken met terugwerkende kracht tot 28 augustus 2019.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 20 januari 2021 zijn partijen niet verschenen. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, evenals de wettelijke kaders van de Participatiewet. De rechtbank oordeelde dat eiser niet tijdig de gevraagde gegevens had ingeleverd en dat het college terecht de bijstandsuitkering had opgeschort en later ingetrokken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om de gevraagde gegevens tijdig te verstrekken. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser dat het college het recht op uitkering niet mocht intrekken, verworpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om de bijstandsuitkering in te trekken en dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6516 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. I.P.M.J. Nelemans,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 29 augustus 2019 (primair besluit I) heeft het college eisers recht op bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet met ingang van 28 augustus 2019 opgeschort en hem in de gelegenheid gesteld om zijn verzuim uiterlijk op 5 september 2019 te herstellen.
In het besluit van 17 september 2019 (primair besluit II) heeft het college eisers recht op bijstandsuitkering ingetrokken met ingang van 28 augustus 2019 omdat hij zijn verzuim niet heeft hersteld binnen de gegeven termijn.
Eiser heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt.
In het besluit van 14 november 2019 (bestreden besluit) heeft het college eisers bezwaren tegen beide primaire besluiten, met een gewijzigde motivering, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 20 januari 2021. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser ontvangt sinds 1 augustus 2015 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden met een niet-rechthebbende partner.
Uit onderzoek van het college is gebleken dat eiser naast zijn uitkering inkomsten heeft ontvangen die hij niet heeft opgegeven. In [naam bedrijf 1] is een dienstverband bij [naam bedrijf 2] geregistreerd vanaf 12 december 2018. Ook is gebleken dat eiser sinds 21 januari 2019 in het bezit is van een voertuig op naam met kenteken [kentekennummer] . Het college heeft eiser bij brief van 12 juli 2019 gevraagd om over de periode vanaf 12 december 2018 tot heden onder meer alle loonstroken te verstrekken, alsmede het aankoopbewijs van het voertuig en controleerbaar en verifieerbaar bewijs van hoe hij de aankoop heeft betaald.
Bij brief van 12 augustus 2019 is eiser uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek. Tijdens het gesprek heeft eiser onder andere verklaard dat zijn echtgenote 9 maanden geleden is teruggegaan naar Somalië. Eiser heeft bankafschriften over de periode van 13 december 2018 tot en met 25 juli 2019 ingeleverd.
Bij brief van 21 augustus 2019 heeft het college eiser verzocht om uiterlijk 28 augustus 2019 een groot aantal genoemde gegevens in te leveren, waaronder bankafschriften van eisers minderjarige kinderen, bewijzen over het vertrek van zijn echtgenote naar Somalië, een kopie van de rekening van [naam rekening 1] (€ 740,-) en een kopie van de rekening van [naam rekening 2] van 17 februari 2019. Eiser is in deze brief gewaarschuwd dat hij er rekening mee moet houden dat de uitkering niet meer wordt uitbetaald als hij niet aan zijn verplichtingen voldoet. Eiser heeft geen gegevens ingeleverd.
Vervolgens heeft het college het primaire besluit I genomen en omdat eiser het verzuim niet binnen de gestelde termijn heeft hersteld het primaire besluit II. Als gevolg van de intrekking per 28 augustus 2019 is er over 3 dagen in augustus 2019 (€ 126,31) teveel uitkering betaald hetgeen van eiser wordt teruggevorderd.
2.
Het bestreden besluit.
Het college stelt zich op het standpunt dat zowel opschorting als intrekking van de uitkering juist zijn omdat eiser zich niet heeft gehouden aan de verplichting de voor de bijstandsuitkering gevraagde en noodzakelijke gegevens binnen de gestelde termijn in te leveren.
3.
Beroepsgronden.
Eiser voert, samengevat, aan dat het college ten onrechte niet aan zijn bezwaren is tegemoet gekomen. Eiser verzoekt het bezwaarschrift als ingelast en herhaald te beschouwen. In dat bezwaarschrift stelt eiser dat hij geen schriftelijke beslissing heeft ontvangen over het niet betalen van zijn uitkering. Verder stelt eiser dat het college het recht op uitkering niet mocht intrekken omdat het recht kon worden vastgesteld op de norm voor een alleenstaande (ouder). Door de uitkering in te trekken heeft het college volgens eiser onrechtmatig gehandeld. Eiser bestrijdt dat hij inkomsten uit arbeid heeft ontvangen. Het betrof inkomsten van een van zijn kinderen. Voordat het bestreden besluit is genomen, had eiser alle gevraagde bankafschriften van zijn minderjarige kinderen ingeleverd alsmede de overige gevraagde informatie. Op grond hiervan had het college het recht op bijstand kunnen vaststellen. Eiser wijst erop dat hij de bankafschriften van zijn 17-jarige zoon niet direct kon inleveren omdat hij het verzoek eerst met zijn zoon moest bespreken wat tijd kostte. Op grond hiervan is het volgens eiser voorstelbaar en aannemelijk dat hij de gevraagde informatie niet op tijd kon inleveren.
4
.Wettelijk kader.
Op grond van artikel 54, eerste lid van de Participatiewet kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Op grond van het tweede lid doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
Op grond van het vierde lid kan het college, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet – voor zover hier van belang – vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Het achtste lid van dit artikel bepaalt dat het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
5.
Beoordeling van de rechtbank.
Opschorting
Bij brief van 21 augustus 2019 heeft het college een groot aantal opgesomde gegevens bij eiser opgevraagd. Eiser heeft de gevraagde gegevens niet ingeleverd. Evenmin heeft eiser met het college contact opgenomen om uitstel te vragen voor het inleveren daarvan.
De gevraagde gegevens zijn noodzakelijk om het recht op uitkering vast te stellen. Niet gebleken is dat eiser niet in staat was om deze gegevens in te leveren. Het college heeft dan ook het recht op uitkering kunnen opschorten per 28 augustus 2019 en eiser een hersteltermijn kunnen geven tot uiterlijk 5 september 2019. Eiser heeft niet gereageerd naar het college naar aanleiding van het primaire besluit I.
Eiser stelt in bezwaar onder meer dat hij geen schriftelijk besluit heeft ontvangen over de opschorting van de betaling. Op deze bezwaargrond heeft het college al gemotiveerd gereageerd in het bestreden besluit. Het college wijst erop dat het primaire besluit I aangetekend is verzonden en dat eiser voor de ontvangst hiervan heeft getekend op 31 augustus 2019. Uit de door het college overgelegde stukken van PostNL blijkt verder dat het besluit op 31 augustus 2019 door PostNL op eisers adres is aangeboden. De rechtbank is van oordeel dat het college hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser het primaire besluit I heeft ontvangen. Overigens heeft eiser tijdig bezwaar gemaakt tegen de opschorting van de betaling van zijn uitkering, waaruit volgt dat hij daar wel van op de hoogte moet zijn geweest.
Intrekking en terugvordering.
Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van
22 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3218) ligt hier uitsluitend ter beoordeling voor de vraag of eiser heeft verzuimd binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens over te leggen en, zo ja, of eiser hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken als het gaat om gegevens die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover eiser niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
De door het college gevraagde gegevens, waaronder bankafschriften van eisers minderjarige kinderen, zijn gegevens die van belang zijn voor de verlening van bijstand. Vaststaat dat eiser de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn heeft ingeleverd. Wel heeft hij na het verstrijken van deze termijn tijdens de bezwaarprocedure gegevens bij het college ingeleverd. Bij het nemen van het besluit tot intrekking komt in principe geen betekenis toe aan gegevens of stukken die na het verstrijken van de in het opschortingsbesluit gestelde termijn zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien betrokkene aannemelijk maakt dat het gaat om gegevens of stukken die hij redelijkerwijs niet binnen de gestelde hersteltermijn heeft kunnen verstrekken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB: 2013:1900). Daarvan is in eisers situatie echter niet gebleken. Eiser heeft uiteindelijk een kwitantie van [naam rekening 1] , een kopie van zijn paspoort en bankafschriften van één van zijn kinderen, [naam kind] , tijdens de bezwaarprocedure ingeleverd. Niet is gebleken dat eiser deze gegevens niet eerder kon verstrekken. Eisers betoog dat hij niet over de bankafschriften van zijn zoon kon beschikken slaagt niet. Eisers zoon was ten tijde van het verzoek nog minderjarig, zodat eiser als wettelijk vertegenwoordiger gerechtigd was tot zijn bankrekening. Dat het tijd kostte om het verzoek met zijn zoon te bespreken mag zo zijn, maar in dat geval had eiser contact moeten opnemen met het college om verlenging van de inlevertermijn te verzoeken.
Eiser heeft dus verwijtbaar verzuimd het verzuim binnen de daarvoor gegeven termijn te herstellen.
Omdat een intrekking op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet een intrekking op formele gronden is, vindt geen inhoudelijke beoordeling van het recht op een bijstandsuitkering plaats (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:332). Op grond daarvan slaagt eisers beroepsgrond dat het college het recht had kunnen vaststellen, niet.
Het college was daarom bevoegd eisers bijstandsuitkering in te trekken met ingang van 28 augustus 2019. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
6. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 3 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.