ECLI:NL:RBZWB:2021:91

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
8 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 19_2631
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor recreatief nachtverblijf in strijd met bestemmingsplan

Op 8 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen eisers, eigenaren van een woning in Dishoek, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere. De eisers hebben beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 28 mei 2020, waarin hun aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een deel van hun bijgebouw voor recreatief nachtverblijf werd geweigerd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 1 december 2020.

Eisers hebben eerder drie aanvragen ingediend voor omgevingsvergunningen met betrekking tot het bijgebouw. De tweede aanvraag, waar deze procedure op betrekking heeft, werd door het college niet in behandeling genomen omdat deze niet voldeed aan de indieningsvereisten. Na bezwaar van eisers heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte de aanvraag niet inhoudelijk heeft beoordeeld en dat de weigering van de omgevingsvergunning niet voldoende gemotiveerd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college onvoldoende heeft onderbouwd waarom het gebruik van het bijgebouw voor recreatief nachtverblijf in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan het college om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag om omgevingsvergunning, waarbij het college de motivering en onderbouwing van de aanvraag opnieuw moet overwegen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen recht op schadevergoeding bestaat wegens overschrijding van de redelijke termijn, omdat de termijn van twee jaar nog niet was overschreden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2631 WABOA

uitspraak van 8 januari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser1] en [eiser2], te [plaatsnaam], eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 28 mei 2020, over het weigeren van een omgevingsvergunning voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een deel van een bijgebouw aan de [adres] te [plaatsnaam] voor recreatief nachtverblijf.
Het beroep is behandeld op een zitting van de rechtbank op 1 december 2020 in Middelburg. Daarbij waren aanwezig [eiser1] en namens het college drs. [aanwezige college].

Overwegingen

1. Feiten

Eisers zijn eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaatsnaam]. In 2016 hebben ze bij de woning een bijgebouw gebouwd.
Ten aanzien van het bouwen en gebruiken van het bijgebouw hebben eisers drie verschillende aanvragen ingediend bij het college. Dit beroep heeft betrekking op de tweede aanvraag.
Aanvraag 1
Eisers hebben op 27 maart 2018 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van het bijgebouw. Verweerder heeft die aanvraag bij besluit van 27 juni 2018 aangemerkt als een aanvraag voor het bouwen van een bouwwerk en het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het bijgebouw voor recreatief nachtverblijf.
Bij beslissing op bezwaar van 23 oktober 2018 heeft het college het daartegen gerichte bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Op 28 november 2018 hebben eisers daar beroep tegen ingediend en op 23 mei 2019 heeft de rechtbank uitspraak gedaan. Eisers hebben daar hoger beroep tegen ingesteld en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft op 8 april 2020 [1] uitspraak gedaan. De AbRS overweegt dat het college aanvraag 1 ten onrechte mede heeft aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een deel van het bijgebouw voor recreatief nachtverblijf. In de aanvraag staat dat het bijgebouw gebruikt zal worden als berging. Volgens de AbRS kan gelet op de omstandigheden van het geval in redelijkheid niet worden geoordeeld dat met de aangevraagde omgevingsvergunning een ander gebruik wordt beoogd dan die in de aanvraag staat omschreven.
Bij besluit van 26 mei 2020 heeft het college ten aanzien van aanvraag 1 aan eisers een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bijgebouw.
Aanvraag 2
Op 2 september 2018 hebben eisers een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het linker gedeelte van het bijgebouw voor recreatief nachtverblijf.
Bij besluit van 29 november 2018 (primair besluit) heeft het college besloten de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb niet in behandeling te nemen, omdat de aanvraag niet voldeed aan de indieningsvereisten.
Eisers hebben daar bij brief van 9 januari 2019 bezwaar tegen gemaakt.
Het college heeft het bezwaar van eisers bij beslissing op bezwaar van 23 april 2019
(bestreden besluit I)niet-ontvankelijk verklaard. Het college stelde zich op het standpunt dat eisers geen procesbelang hadden bij de behandeling van hun bezwaarschrift. Een inhoudelijke behandeling van het bezwaar zou er hoogstens toe kunnen leiden dat de aanvraag alsnog inhoudelijk zou worden behandeld. Een inhoudelijke behandeling van het bezwaar kon volgens het college niet leiden tot het doel dat bezwaarmakers daarmee voor ogen hebben. Het college had aanvraag 1 al geweigerd en wil geen toestemming verlenen voor het in strijd met het bestemmingplan gebruiken van een deel van het bijgebouw voor recreatief nachtverblijf. In de beroepsprocedure ten aanzien van aanvraag 1 zullen eisers antwoord krijgen op de vraag of die weigering terecht is.
Tegen dat besluit hebben eisers dit beroep ingesteld op 5 juni 2019.
Naar aanleiding van de uitspraak van de AbRS van 8 april 2020 heeft het college
bestreden besluit IIgenomen. In dat besluit heeft het college de beslissing op bezwaar van 23 april 2019 ingetrokken, het bezwaar van eisers ontvankelijk geacht, het primaire besluit herroepen en de aanvraag om een omgevingsvergunning inhoudelijk beoordeeld en geweigerd. Het beroep heeft van rechtswege betrekking op dat besluit tot intrekking en vervanging van het bestreden besluit. [2]
Aanvraag 3
Op 27 augustus 2019 hebben eisers overleg gehad met het college. Het overleg heeft geleid tot de afspraak dat eisers een aanvraag in zouden dienen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van het bijgebouw en het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een deel van het bijgebouw als recreatief nachtverblijf. Bij de berekening van de oppervlakte van dit recreatief nachtverblijf wordt uitgegaan van de berekeningswijze van het college. Volgens eisers betreft dit een GO van (slechts) 34 m2. Dat zou volgens het college passen binnen een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid.
Op 3 september 2019 hebben eisers een aanvraag ingediend conform deze afspraak. Bij besluit van 21 november 2019 is die omgevingsvergunning verleend, met toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Het bezwaar van [naam bezwaarmaker] tegen dat besluit heeft het college ongegrond verklaard op 11 maart 2020. Zij heeft daar beroep tegen ingesteld (BRE 20/5996). Dit beroep heeft de rechtbank ook behandeld op 1 december 2020.

2. Gronden

Eisers hebben, kort samengevat, aangevoerd dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een wijziging van de aanvraag. Daar hebben eisers aan toegevoegd dat het college bevoegd was om een omgevingsvergunning te verlenen voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een deel van het bijgebouw voor recreatief nachtverblijf, omdat dit past binnen de voorwaarden van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid uit artikel 14.3.2 van bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]. Een dergelijke afwijking is volgens eisers ook niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Het college had het Hoofdlijnenprogramma 2020 – 2022 “Veere, samen verder” en het verlenen van de omgevingsvergunning van 21 november 2019 (aanvraag 3) niet aan de weigering ten grondslag mogen leggen. Eisers hebben ook aangevoerd dat de gemeente Veere recreatief nachtverblijf in veel andere bestemmingsplannen wel toelaat en dat het college in Dishoek veelvuldig toepassing heeft gegeven aan de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor recreatief nachtverblijf.

3. Wettelijk kader

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4. Bestreden besluit I

Het college heeft bestreden besluit I ingetrokken en een vervangend besluit genomen. Dit betekent dat eisers niet langer een rechtens te respecteren belang hebben bij de toetsing van dit besluit door een rechter. De rechtbank zal het beroep, voor zover dit is gericht tegen bestreden besluit I, daarom niet-ontvankelijk verklaren.

5. Bestreden besluit II

5.1
Eisers hebben op 2 september 2018 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het gebruiken van een deel van het bijgebouw voor recreatief nachtverblijf. Die aanvraag heeft het college bij primair besluit buiten behandeling gelaten, omdat eisers volgens het college niet aan de daarvoor gestelde indieningsvereisten hadden voldaan. Het bezwaar heeft het college vervolgens bij bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard, wegens het ontbreken van procesbelang.
5.2
Bij bestreden besluit II heeft het college bestreden besluit I ingetrokken en heeft het college het bezwaar van eisers ontvankelijk geacht. Het college heeft daarnaast het primaire besluit herroepen. Ook heeft het college de aanvraag alsnog inhoudelijk beoordeeld en geweigerd. Bij de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag stelt het college voorop dat een bevoegdheid bestaat om met toepassing van onderdeel 9 van de kruimelgevallenregeling toestemming te verlenen voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een deel van het bijgebouw voor recreatief nachtverblijf, maar dat het college niet bereid is om gebruik te maken van die bevoegdheid. Het college acht dat niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening, omdat eisers op 21 november 2019 al een omgevings-vergunning hebben ontvangen voor het gebruiken van het bijgebouw voor recreatief nachtverblijf en omdat het gebruiken van een groter oppervlakte voor recreatief nachtverblijf niet past binnen het Hoofdlijnenprogramma 2020 – 2022.
5.3
De rechtbank stelt vast dat partijen verschillen van mening over hoe de oppervlakte van een recreatief nachtverblijf moet worden berekend bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in artikel 14.3.2. van de planregels, dus bij het verlenen van een ‘binnenplanse vrijstelling’. De op 21 november 2019 verleende vergunning is gebaseerd op de berekeningsmethode van het college, de aanvraag die in deze procedure centraal staat is gebaseerd op de berekeningsmethode van eisers en zou leiden tot vergunning van een groter oppervlakte. Hierin is dus het belang van eisers bij een uitspraak van de rechtbank gelegen. Op de vraag of dit geschilpunt in deze procedure door de rechtbank kan worden beantwoord, gaat de rechtbank hierna in onder rechtsoverweging 7.8.
6. Gewijzigde aanvraag
6.1
Eisers hebben aangevoerd dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een wijziging van de aanvraag van eisers.
6.2
In de aanvraag van 2 september 2018 wordt een omgevingsvergunning gevraagd voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een deel van het bijgebouw als recreatief nachtverblijf. In de aanvraag staat: “het linker gedeelte van het bijgebouw willen wij gebruiken voor recreatief nachtverblijf zoals aangegeven op de bouwtekening”. Op de bij de aanvraag gevoegde bouwtekening staat dat dit een gebruiksoppervlakte heeft van totaal 41 m2 (32 m2 + 9 m2). Op 14 mei 2020 hebben eisers de aanvraag gewijzigd, door een gewijzigde situatietekening in te dienen. Op die tekening staat dat sprake zal zijn van een gebruiksoppervlakte van totaal 40 m2 (32 m2 + 8 m2).
6.3
De rechtbank is van oordeel dat partijen er terecht vanuit gaan dat de wijziging moet worden meegenomen, nu het een wijziging van ondergeschikte aard betreft. Het college heeft in het verweerschrift in voldoende mate toegelicht dat bij de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag wel degelijk is uitgegaan van de gewijzigde aanvraag van 14 mei 2020 en dat de weigering van de omgevingsvergunning heeft plaatsgevonden op basis van de bouwtekening van 14 mei 2020. De enkele omstandigheid dat het college dit niet expliciet heeft vermeld in bestreden besluit II is onvoldoende grond om hieraan te twijfelen.
7. De weigering van de omgevingsvergunning
7.1
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] is van toepassing op het perceel aan de [adres] in [plaatsnaam]. In het bestemmingsplan is aan het perceel de enkelbestemming ‘Wonen’ toegekend. Uit de planregels [3] blijkt dat het gebruiken van het bijgebouw voor recreatief nachtverblijf niet past binnen die bestemming.
7.2
Eisers hebben daarom verzocht om een omgevingsvergunning voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van 40 m2 van het bijgebouw voor recreatief nachtverblijf. Naar aanleiding van aanvraag 3 hebben eisers al een omgevingsvergunning gekregen voor een dergelijk gebruik. Tussen partijen staat vast dat de vergunde oppervlakte 34 m2 bedraagt. Ter zitting hebben eisers toegelicht dat de recreatiewoning op basis van de verleende vergunning aan 2 à 3 personen kan worden verhuurd. Zij willen ook toestemming voor de overige 6 m2, zodat zij de bovenverdieping van het bijgebouw kunnen gebruiken als extra slaapkamer bij de recreatiewoning en de woning dan aan 4 à 5 personen kunnen verhuren.
7.3
Het college stelt dat een dergelijke omgevingsvergunning op grond van de kruimelgevallenregeling zou kunnen worden verleend, maar dat het college daar niet aan mee wil werken omdat het toestaan van recreatief nachtverblijf op een groter oppervlakte dan al is vergund niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Binnenplanse afwijkingsbevoegdheid of kruimelgevallenregeling?7.4 Uit de Wabo volgt dat het college op drie manieren toestemming kan verlenen voor het gebruiken van een bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan: met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking (de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid), in de bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) aangewezen (kruimel)gevallen en in overige gevallen indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. [4]
7.5
Het college heeft vastgesteld dat er een bevoegdheid bestaat tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het strijdig gebruik met toepassing van de kruimelgevallen-regeling. De aanvraag ziet namelijk op een in het Bor genoemd kruimelgeval [5] : het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein.
7.6
Eisers stellen dat het college de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 14.3.2 van de planregels toe had moeten passen, omdat het strijdig gebruik past binnen de voorwaarden voor de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor recreatief nachtverblijf.
7.7
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht gesteld dat er geen verplichting bestaat om eerst te beoordelen of gebruik kan worden gemaakt van de door eisers genoemde binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Er bestaat geen ‘rangorde’ tussen de binnenplanse mogelijkheden en de mogelijkheden van de kruimelgevallenregeling in het Bor. Het college heeft de aanvraag dus kunnen beoordelen op grond van de kruimelgevallenregeling.
De rechtbank stelt voorts vast dat ten aanzien van zowel de binnenplanse afwijkings-bevoegdheid als de bevoegdheid op grond van de kruimelgevallenregeling geldt dat het college niet verplicht is om van die bevoegdheid gebruik te maken. Zowel bij een kruimelgeval als de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid dient het college (ook) te beoordelen of hij de aanvraag in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening acht. [6] In dit geval heeft het college vastgesteld dat sprake is van een bevoegdheid, maar heeft het college die vergunning geweigerd omdat dat gebruik volgens het college in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Ook wanneer het standpunt van eisers ten aanzien van de berekeningsmethode wel gevolgd zou worden en vastgesteld zou worden dat de aanvraag op zich past binnen de oppervlaktegrenzen van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, kon het college de aanvraag in beginsel dus weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.
7.8
Nu de weigering van de aanvraag in bestreden besluit II (uitsluitend) is gebaseerd op strijd met de goede ruimtelijke ordening, ziet de rechtbank in deze procedure geen ruimte om in te gaan op het geschil tussen partijen over de berekening van de oppervlakte en de uitleg van dit begrip als bedoeld in artikel 14.3.2 van de planregels.
Een goede ruimtelijke ordening
7.9
In het bestreden besluit heeft het college gemotiveerd waarom hij het gebruiken van de gevraagde 40 m2 van het bijgebouw voor recreatief nachtverblijf niet in overeenstemming acht met een goede ruimtelijke ordening. Het college stelt dat op 21 november 2019 al een omgevingsvergunning is verleend voor het gebruik van het linker gedeelte van het bijgebouw (begane grond) voor recreatief nachtverblijf en op de verdieping een bergruimte behorend bij het recreatief nachtverblijf. Uit de situatietekening behorend bij de aanvraag blijkt dat nu omgevingsvergunning wordt gevraagd voor het gebruik van de gehele verdieping ten behoeve van een recreatief nachtverblijf. Het gebruiken van een nog groter oppervlakte voor recreatief nachtverblijf vindt het college niet wenselijk. Dat past niet binnen het Hoofdlijnenprogramma 2020 – 2022 “Veere, samen verder” (hierna: hoofdlijnenprogramma), waarin staat dat het college terughoudend zal zijn met het toestaan van de groei van toeristische accommodaties om de balans tussen leefbaarheid en toerisme in de gemeente Veere te herstellen.
7.1
Eisers hebben aangevoerd dat wel sprake is van een goede ruimtelijke ordening, omdat het karakter van Dishoek toeristisch is. Ongeveer 50% van de woningen in de straat van eisers heeft een mogelijkheid voor recreatief nachtverblijf. Daarnaast maakt de situering van de verdieping ten opzichte van de benedenverdieping volgens eisers geen verschil voor de fysieke impact van het gebruik als recreatief nachtverblijf. Gelet daarop veroorzaakt het recreatief nachtverblijf geen onevenredige afbreuk voor de omgeving. Daarnaast had het college het hoofdlijnenprogramma niet aan de weigering ten grondslag mogen leggen. Volgens eisers is sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat het college dit beleid buiten beschouwing had moeten laten. [7] Wanneer het college de aanvraag in 2018 gewoon in behandeling had genomen, had het beleid ook niet ten grondslag kunnen worden gelegd aan de weigering. Daarnaast bevat het hoofdlijnenprogramma slechts hoofdlijnen die verder moeten worden uitgewerkt en geconcretiseerd. Ten aanzien van de dorpskern Dishoek is nog slechts sprake van een oriëntatiefase. Mogelijk zal nog blijken dat in Dishoek volop ruimte bestaat voor toeristische activiteiten. Daarnaast heeft het college het verlenen van de omgevingsvergunning van 21 november 2019 niet ten grondslag mogen leggen aan de weigering. Als het college aanvraag 2 niet buiten behandeling had gelaten in 2018, hadden eisers aanvraag 3 ook niet hoeven indienen.
7.11
De beslissing om al dan niet met toepassing van de kruimelgevallenregeling een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsruimte heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen. Dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om daarvoor wel of geen omgevingsvergunning te verlenen. [8]
7.12
De rechtbank stelt voorop dat het college bevoegd was om het hoofdlijnen-programma mee te nemen in de heroverweging in bezwaar. Als uit de heroverweging in bezwaar volgt dat op onjuiste wijze toepassing is gegeven aan artikel 4:5 van de Awb, moet het primaire besluit worden herroepen en dient ex nunc (met meewegen van alle alsnog overgelegde gegevens en bescheiden) inhoudelijk op de aanvraag te worden beslist. [9] Dat betekent dat in beginsel getoetst moet worden aan beleidsregels zoals die op dat moment luiden. De enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van nieuw beleid in een ongunstiger positie komt, is onvoldoende om van dit uitgangspunt af te wijken. Wel kan in bijzondere gevallen gelet op het rechtszekerheidsbeginsel van dit uitgangspunt worden afgeweken. [10] Naar het oordeel van de rechtbank doen dergelijke bijzondere omstandigheden zich hier niet voor. Uit jurisprudentie kan worden afgeleid dat van bijzondere omstandigheden sprake is, wanneer een aanvraag door toepassing van nieuwe beleidsregels geweigerd zou moeten worden, terwijl de aanvraag niet geweigerd zou mogen worden op grond van oude beleidsregels die golden ten tijde van de aanvraag. [11] De rechtbank is met het college van oordeel dat als het college de aanvraag in 2018 in behandeling had genomen, eisers er ook toen niet van verzekerd waren dat de aanvraag wel zou zijn toegewezen. Ook dan had het college immers met inachtneming van alle relevante feiten en omstandigheden een belangenafweging moeten maken om te bezien of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het strijdig gebruik in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Gelet daarop levert het meenemen van het nieuwe beleid geen schending op van het rechtszekerheidsbeginsel en ziet de rechtbank geen aanleiding voor een uitzondering op het uitgangspunt van een ex nunc toetsing.
7.13
De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende concreet heeft gemotiveerd en onderbouwd dat het gebruik van 40 m2 van het bijgebouw voor recreatief nachtverblijf conform de aanvraag van 3 september 2019 in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Het hoofdlijnenprogramma is onvoldoende om als enige motivering te dienen, omdat in dat programma slechts ‘hoofdlijnen’ zijn opgenomen. In het programma staat dat het evenwicht tussen de leefbaarheid en toerisme in een aantal kernen in de gemeente is verstoord en dat die balans hersteld moet worden. Eisers stellen terecht dat uit het hoofdlijnenprogramma niet blijkt dat dit ook het geval is in de kern waarin het bijgebouw van eisers is gelegen. Uit het hoofdlijnenprogramma blijkt dat het college die balans wil herstellen door terughoudend te zijn met het toestaan van de groei van toeristische accommodaties, maar geeft geen verdere invulling of kaders.
De rechtbank stelt vast dat de gevraagde uitbreiding van 34 m2 naar 40 m2 voor recreatief nachtverblijf in elk geval niet leidt tot een groei van het aantal toeristische accommodaties in de gemeente. Ter zitting hebben eisers toegelicht dat het enkel zal leiden tot grotere gezelschappen, namelijk 4-5 personen in plaats van 2-3 personen, en dat sprake blijft van slechts één recreatief nachtverblijf. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd welke nadelige ruimtelijke effecten op zullen treden en hoe de leefbaarheid verder onder druk komt te staan bij een dergelijk geringe toename van het oppervlakte en het aantal personen dat in de vakantiewoning kan verblijven.
7.14
Gelet op het voorgaande heeft het college onvoldoende onderbouwd en gemotiveerd waarom de aanvraag van eisers wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening is geweigerd. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren.
8.
Gelijkheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel?
8.1
Eisers hebben daarnaast aangevoerd dat de gemeente Veere recreatief nachtverblijf in veel andere bestemmingsplannen wel toe laat en dat het college in Dishoek veelvuldig toepassing heeft gegeven aan de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor recreatief nachtverblijf. Eisers vinden dat zij moeten kunnen vertrouwen op consequent handelen van het college. Het weigeren van de omgevingsvergunning is een onberekenbare handeling en willekeurig handelen van het college.
8.2
Voor zover eisers daarmee een beroep hebben beogen te doen op het gelijkheidsbeginsel dan wel het vertrouwensbeginsel, is de rechtbank van oordeel dat een beroep daarop niet kan slagen. Eisers hebben niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat het college een ondubbelzinnige en concrete toezegging heeft gedaan dat de aanvraag om een omgevingsvergunning zou worden toegewezen of dat sprake is van juridisch relevante gelijke gevallen.
9. Redelijke termijn
9.1
Ter zitting hebben eisers verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
9.2
Op grond van vaste rechtspraak is een redelijke termijn voor de afhandeling van bezwaar en beroep als uitgangspunt twee jaar. [12] De termijn vangt aan op het moment dat eisers het bezwaarschrift hebben ingediend. Gerekend van (de ontvangst van) het bezwaarschrift van 9 januari 2019 tot de datum van deze uitspraak zijn niet meer dan twee jaar verstreken. Gelet daarop bestaat voor eisers op het moment van de uitspraak geen recht op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Dat het bestuursorgaan hierna wordt opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, maakt die conclusie niet anders. In een geval als dit waarin een vernietiging door de rechtbank van een besluit op bezwaar leidt tot een hernieuwde behandeling van het bezwaar en een eventuele herhaalde behandeling door de rechtbank, moet worden uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar voor de procedure als geheel. [13] In een eventueel herhaalde behandeling door de rechtbank staat het eisers gelet daarop vrij om opnieuw een verzoek te doen om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
10.
Conclusie
10.1
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank zal beslissing op bezwaar II vernietigen, voor zover het ziet op het in bezwaar alsnog weigeren van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan het college is om opnieuw te beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan en daarbij te motiveren en onderbouwen of de aanvraag al dan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
10.2
Nu het beroep gegrond wordt verklaard dient het griffierecht aan eisers te worden vergoed.
10.3
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt het college veroordeeld de verletkosten van € 64,05 aan [eiser1] te vergoeden, omdat hij vrij heeft moeten nemen om de zitting bij te kunnen wonen en het opgegeven bedrag door middel van een loonstrook heeft onderbouwd.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover dit is gericht tegen bestreden besluit I, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover dit is gericht tegen bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit II voor zover het ziet op het in bezwaar alsnog weigeren van de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan;
  • draagt het college op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 64,05.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 8 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de WaboHet is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de WaboVoor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Het besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 2.7 van het BorAls categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 4, onderdeel 9, bijlage II bij het BorVoor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.
Bestemmingsplan [eiser1] (bestemmingsplan)
Ten aanzien van het perceel waarop het bijgebouw staat is bestemmingsplan Veere [eiser1] vastgesteld. In het bestemmingsplan is aan het perceel de enkelbestemming ‘Wonen’ toegekend.
Artikel 2.8 van de planregels
Oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Artikel 14.1 van de planregelsDe voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen;
ter plaatse van de aanduiding 'erf': voor erven bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water en nutsvoorzieningen.
Artikel 14.3.2 van de planregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 14.1 voor het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor recreatief nachtverblijf, met inachtneming van de volgende regels:
de oppervlakte bedraagt ten minste 22 m² en ten hoogste 40 m²;
op het bouwperceel dient een woning aanwezig te zijn, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
per bouwperceel is ten hoogste één aan- of uitbouw of bijgebouw voor recreatief nachtverblijf toegestaan;
e oppervlakte- en hoogtematen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen ten hoogste de maten zoals in lid 13.2 is bepaald;
op eigen terrein dient te worden voorzien in parkeerruimte voor minimaal één auto;
de aanvrager dient eigenaar en bewoner van het pand te zijn waarbij een ruimte voor verblijfsrecreatie wordt gerealiseerd;
verblijfsrecreatie wordt slechts toegestaan bij woningen die permanent worden bewoond;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.

Voetnoten

1.AbRS 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1018.
2.Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 14.1 van de planregels.
4.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo.
5.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo jo. artikel 2.7 van het Bor en artikel 4, onderdeel 9, bijlage II bij het Bor.
6.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo.
8.ABRvS 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3845, r.o. 6.1.
9.ABRvS 14 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3300, r.o. 4.
10.ABRvS 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:433, r.o. 2.1.
11.ABRvS 27 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2518, r.o. 5.3 en ABRvS 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4045, r.o. 3.1 en ABRvS 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4455, r.o. 6.1.
12.AbRS 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, r.o. 4.3.
13.AbRS 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, r.o. 4.9 en AbRS 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:83, r.o. 11.5 en 11.8.