ECLI:NL:RBZWB:2021:788

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
02-160877-20 en 02-118326-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Sterk
  • A. Speekenbrink
  • J. Boelens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid na zware mishandeling en bedreiging

Op 25 februari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte, geboren in 1986 en thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Vught, ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit besluit is genomen op basis van de vaststelling dat de verdachte ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met rapportages van deskundigen die concludeerden dat de verdachte leed aan een licht verstandelijke beperking en schizofrenie van het paranoïde type. De feiten betroffen onder andere het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer op 18 juni 2020 in Tilburg, waarbij de verdachte de aangever meerdere keren heeft geslagen en in een nekklem heeft gehouden. Daarnaast was de verdachte betrokken bij een incident op 30 april 2020, waarbij hij een collega mishandelde en bedreigde. De rechtbank oordeelde dat de verleende zorgmachtiging voor de duur van zes maanden voldoende was om het recidiverisico te mitigeren, en dat er geen verdere strafmaatregelen nodig waren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/160877-20 en 02/118326-20
vonnis van de meervoudige kamer van 25 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Vught
raadsman mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het wetboek van strafvordering heeft de politierechter de zaak met parketnummer 02/118326-20 naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 februari 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Gaillard, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder vermelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Onder parketnummer 02/160877-20
  • primair: op 18 juni 2020 in Tilburg [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
  • subsidiair: op 18 juni 2020 in Tilburg een poging heeft gedaan tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [aangever 1] ;
onder parketnummer 02/118326-20
  • feit 1: op 30 april 2020 in Tilburg [aangever 2] heeft mishandeld;
  • feit 2: op 30 april 2020 [aangever 3] en [aangever 2] heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (02/160877-20). Zij baseert zich daarbij op de aangifte, het aanvullend verhoor van aangever, de medische informatie over het letsel, de getuigenverklaring van [naam 1] , alsmede de bekennende verklaring van verdachte. Door meermalen tegen het hoofd van [aangever 1] te stompen en hem gedurende langere tijd in een nekklem te houden, heeft verdachte bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van die handelingen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Ook de onder parketnummer 02/118326-20 ten laste gelegde mishandeling en bedreiging acht zij wettig en overtuigend bewezen. Daarbij baseert zij zich op de aangiften van [aangever 2] en [aangever 3] en getuigenverklaring van [naam 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder parketnummer 02/160877-20 primair ten laste gelegde zware mishandeling gelet op de aard van het letsel. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en de onder parketnummer 02/118326-20 ten laste gelegde mishandeling en bedreiging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/160877-20
De rechtbank is op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het toebrengen van letsel bij aangever, te weten een hersenschudding, whiplash en een afgebroken voortand.
Is er sprake van zwaar lichamelijk letsel?
Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. (HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802 en HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3289).
Bij het gezichtspunt ‘uitzicht op herstel’ geldt – ook buiten de situatie waarin operatief ingrijpen heeft plaatsgevonden – dat van zwaar lichamelijk letsel niet alleen sprake kan zijn indien het uitzicht op herstel in belangrijke mate ontbreekt, doch ook indien het letsel gepaard gaat met een lange periode van herstel of van onzekerheid over de mogelijkheid en de mate van herstel. Voorts kan van belang zijn in hoeverre tijdens de periode van herstel sprake is van pijn en/of fysieke beperkingen.
Uit de aangifte en de medische informatie volgt dat [aangever 1] fysiek letsel heeft opgelopen, onder meer aan zijn hoofd, nek, schouder, arm en gebit. Blijkens de informatie van de huisarts had [aangever 1] op 9 juli 2020 nog last van vergeetachtigheid, hoofd- en nekpijn en pijn in zijn linkerschouder en -arm en tevens concentratie- en geheugenproblemen. Gelet op zijn psychische klachten heeft hij als onderdeel van het nazorgtraject van zijn werkgever een EMDR-behandeling ondergaan, gericht op het verwerken van de traumatische herinnering als gevolg van het geweldsincident. In verband met het persisteren van posttraumatische klachten van een hersenschudding en een whiplash, is [aangever 1] op advies van de bedrijfsarts op 25 augustus 2020 door zijn huisarts voor behandeling doorverwezen naar een multidisciplinair revalidatiecentrum, te weten [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ). Ter overbrugging van de wachttijd is [aangever 1] in behandeling gegaan bij [bedrijf 2] . Uit de brief van de fysiotherapeut, [naam 3] , van 26 november 2020 blijkt dat [aangever 1] in eerste instantie twee maal per week en later één maal per week werd behandeld voor zijn klachten, te weten een sterk verhoogde spiertonus in combinatie met een forse afname van de mobiliteit van de complete nek/schouderregio. Verder kan uit de brief van revalidatiearts [naam 4] van 26 november 2020 worden afgeleid dat het voornoemde medisch specialistische revalidatietraject bij [bedrijf 1] een looptijd zal hebben van circa 16 weken met een intensiteit van ongeveer 4-5 uur per week.
Uit de slachtofferverklaring volgt dat [aangever 1] een tijd niet meer in zijn eigen woning heeft gewoond omdat hij zich daar niet meer veilig voelde, aangezien deze in de buurt van zijn werkplek is. Ook blijkt hieruit dat [aangever 1] zonder pijnmedicatie nog steeds hoofdpijn heeft en ook de pijn in zijn schouder regelmatig door de pijnmedicatie heen komt. [aangever 1] is gaan twijfelen of hij nog wel in de zorg wil en kan blijven werken omdat hij niet denkt dat hij zich ooit nog genoeg kan openstellen voor een vertrouwensband met een cliënt. Ter terechtzitting van 11 februari 2021 heeft mr. L.M.F. Aarts in aanvulling hierop verklaard dat [aangever 1] op dit moment bezig is met het revalidatietraject en dat dit nog zeker twee maanden zal gaan duren. Voorts is het voor [aangever 1] niet mogelijk gebleken om daarnaast 3 uur per week te blijven werken omdat hij het nog steeds heel lastig heeft met het verwerken van prikkels.
De rechtbank stelt op basis van deze informatie en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de lichamelijke en psychische klachten van [aangever 1] als gevolg van de mishandeling, acht maanden na die mishandeling nog steeds bestaan. [aangever 1] is nog altijd bezig met revalideren en zeer beperkt belastbaar waardoor hij niet in staat is om (daarnaast) zijn normale beroepsbezigheden te kunnen verrichten.
Gelet op de aard van het letsel, in combinatie met de periode van het werken aan herstel, de fysieke beperkingen en de onzekerheid over de mogelijkheid en de mate van (volledig) herstel, is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat de hersenschudding en whiplash moeten worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt hierbij dat de afgebroken voortand, op zich beschouwd, niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte van dat onderdeel zal worden vrijgesproken.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
02/118326-20
Feit 1
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte [aangever 2] heeft mishandeld door hem een klap tegen het gezicht te geven. De aangifte wordt ondersteund door de verklaringen van [aangever 3] en [naam 2] alsmede de camerabeelden.
Feit 2
Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangevers [aangever 2] en [aangever 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling. De verklaringen van de aangevers komen overeen en worden ondersteund door de getuigenverklaring van [naam 2] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/160877-20
op 18 juni 2020 te Tilburg aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en een whiplash, heeft toegebracht door
- een tafel (met kracht) tegen die [aangever 1] aan te duwen (waardoor die [aangever 1] ten val kwam) en
- (met kracht) meermalen in het gezicht althans tegen het hoofd en lichaam van die [aangever 1] te slaan en/of te stompen en
- die [aangever 1] in een nekklem te nemen en
- die [aangever 1] gedurende langere tijd (met kracht) in die nekklem te houden en
- zijn, verdachtes, arm tegen de kin van die [aangever 1] te drukken en die [aangever 1]
(vervolgens) meermalen op te tillen en
- die [aangever 1] (met kracht) tegen een kast aan te duwen en
- die [aangever 1] bij de keel vast te pakken en
- (vervolgens) meermalen althans eenmaal (met kracht) in die keel te knijpen (waardoor die [aangever 1] voor enige duur minder lucht heeft gekregen)
en
- die [aangever 1] eenmaal (met kracht) tegen het lichaam te trappen;
02/118326-20
Feit 1op 30 april 2020 te Tilburg [aangever 2] heeft mishandeld door hem een klap tegen het gezicht te geven;
Feit 2op 30 april 2020 te Tilburg [aangever 3] en [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangever 3] en [aangever 2] dreigend de woorden toe te voegen “Ik sloop jullie allebei” en/of “ik maak jullie kapot”.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportages van psychiater drs. [naam 5] d.d. 26 oktober 2020 en GZ-psycholoog drs. [naam 6] d.d. 13 november 2020.
Rapporteur [naam 5] heeft geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een licht-verstandelijke beperking en schizofrenie van het paranoïde type. Verdachte heeft volgens de rapporteur gehandeld vanuit de paranoïde overtuiging (waan) dat zijn begeleider een
medebewoner opdracht had gegeven om verdachte met een mes te bedreigen. Al langer was verdachte van mening dat die begeleider het op hem voorzien had. Ook tijdens het onderzoek- dat plaatsvindt nadat verdachte al enkele weken antipsychotische medicatie krijgt- is hij nog steeds van mening dat zijn begeleider het op hem had voorzien. Nu, tijdens het onderzoek, geeft verdachte aan dat hij er beter een nachtje over had kunnen slapen eer hij zijn begeleider met deze beschuldiging confronteerde. Hierin speelt zijn licht-verstandelijke beperking mogelijk ook een rol. Hij is minder dan de gemiddelde mens in staat om de gevolgen van zijn daden te overzien. Hij is gemakkelijk beïnvloedbaar, nam daarbij ook het bericht van zijn huisgenoot voor waar aan en handelt impulsief.
Verdachte ontkent op de dag van de mishandeling cannabis gebruikt te hebben en derhalve is de doorwerking van cannabisgebruik in het ten laste gelegde niet groot. In algemene zin kan gezegd worden dat zijn reguliere cannabisgebruik heeft bijgedragen aan het intensiveren van zijn paranoïde wanen. Dit alles overziend adviseert [naam 5] om verdachte als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen voor het ten laste gelegde.
Uit het rapport van [naam 6] komt het volgende naar voren. Bij verdachte zijn voldoende aanwijzingen gevonden voor een psychische stoornis - in de vorm van paranoïde schizofrenie, cannabismisbruik, antisociale gedragingen en een functioneren op een licht verstandelijk beperkt niveau. Vanwege zijn gebrek aan ziektebesef - en inzicht, voortkomend uit bovengenoemde problematiek, kan noch zijn cannabismisbruik noch het eigenhandig stoppen met zijn antipsychotica - hoe onverstandig ook - verdachte worden verweten. Met name het floride paranoïde psychotisch toestandsbeeld - voortkomende uit de paranoïde schizofrene stoornis - heeft een groot aandeel in de totstandkoming van het ten laste gelegde, doordat het zijn wantrouwen in zijn omgeving opstuwde en zijn vermogen om zijn agressieve impulsen te bedwingen sterk deed afnemen. Het licht verstandelijk beperkte niveau van functioneren en antisociale gedrag dragen hier in mindere mate eveneens aan bij. Verdachte was in de betreffende periode rondom het ten laste gelegde - na het eigenhandig staken van zijn antipsychotische medicatie - opnieuw floride psychotisch, wat hem zeer achterdochtig maakte naar zijn omgeving en in toenemende mate ook dreigend. In het contact met zijn omgeving werd hij bozig en wantrouwend. Zijn manier van denken en spreken werd chaotisch en gedesorganiseerd en was voor zijn omgeving niet meer te volgen. De waanideeën die hem steeds meer in een greep kregen, stuurden hem in deze periode in hoge mate aan in zijn doen en laten en lieten hem op een negatief gekleurde wijze naar de wereld kijken. Hij zag zijn omgeving als gericht tegen hem, "hoorde" mensen over hem roddelen en dichtte hen kwade intenties toe. Zijn behandelaren en begeleiders beschrijven hem in deze periode als niet meer beschikkend over zicht op zijn situatie en zijn eigen aandeel hierin en zien hem steeds meer het contact met de realiteit verliezen. De psychose en het bijbehorende verlies van zijn realiteitszin maakte dat hij in zijn keuzevrijheid ernstig beperkt raakte. Er werden door zijn behandelaren in deze fase voorbereidingen getroffen om opnieuw een zorgmachtiging aan te vragen en hem gedwongen te behandelen, maar het ten laste gelegde doorkruiste deze plannen. Dit alles culmineerde uiteindelijk in een impulsdoorbraak richting zijn begeleider op zijn woning, die hem in zijn psychotische beleving al langer zou hebben gepest en dingen zou hebben misgund. Zijn toestand maakte dat hij zijn agressie niet meer kon beheersen en dat hij hard zou hebben uitgehaald richting zijn begeleider. Aangezien bovenbeschreven problematiek ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig was en de boosheid richting zijn begeleider paranoïde gekleurd en waanachtig van karakter zijn, en verdachte in deze floride psychose de controle over zijn agressieve impulsen verloor, kunnen de feiten hem volgens [naam 6] in het geheel niet worden toegerekend.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de hare.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook voor de feiten gepleegd op 30 april 2020 volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard, zoals de raadsman heeft betoogd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking het feit dat verdachte al begin 2019 met zijn depotmedicatie is gestopt, dat de deskundigen concluderen dat bij verdachte op 18 juni 2020, dus ruim een jaar later, sprake is van volledige psychotische decompensatie, alsmede gelet op het vrij korte tijdsverloop dat er tussen de feiten zit (30 april 2020 - 18 juni 2020 = 7 weken) in verhouding tot de lange tijd die zit tussen het stoppen met de medicatie en het plegen van de strafbare feiten. De rechtbank betrekt hierbij eveneens het feit dat de verbalisant bij het verhoor van verdachte op 30 april 2020 heeft opgemerkt dat verdachte gedurende het verhoor meerdere keren afwijkende antwoorden gaf, in die zin dat hij soms geen antwoorden gaf op de vragen die werden gesteld en dan verklaarde over een heel andere situatie en dat verdachte, hoewel hij de vragen begreep, soms in zijn eigen wereld leek te zitten.
De rechtbank gaat er met de verdediging dan ook vanuit dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis ten tijde van het begaan van alle feiten, als gevolg waarvan deze feiten niet aan hem kunnen worden toegerekend. Dit betekent dat verdachte niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake het onder parketnummer 02/160877-20 tenlastegelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, gelet op de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De officier van justitie vordert ten aan zien van de onder parketnummer 02/118326-20 ten laste gelegde feiten aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden hieraan te koppelen een meldplicht alsmede te bepalen dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat in het geval dat de zorgmachtiging wordt verleend het recidiverisico hiermee al voldoende is ondervangen, zodat iedere noodzaak voor het opleggen van een voorwaardelijke straf ontbreekt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Beide rapporteurs hebben geconcludeerd dat het opleggen van een TBS-maatregel aan verdachte geen optie is. Niet alleen omdat verdachte niet in de TBS-populatie past (hij heeft op de PPC al veel last van gewelddadige medegedetineerden), maar ook omdat TBS een ultimum remedium is, verdachte geen hoog beveiligingsniveau nodig heeft, maar bovenal omdat de verwachting is dat verdachte goed te hanteren is in een reguliere klinische setting, mits hij zijn medicatie trouw blijft nemen. Dit is te ondervangen met een zorgmachtiging en bij discontinuering van die medicatie moet vroegtijdig aan de mogelijkheid tot dwangmedicatie worden gedacht. Er wordt dan ook geadviseerd om verdachte op te nemen met een zorgmachtiging op een klinische afdeling in een reguliere GGZ-instelling.
Bij het beoordelen van de vraag of een maatregel dient te worden opgelegd heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat aan verdachte in de zaak met rekestnummer 381024 FA RK 21-51 per dezelfde datum als dit vonnis op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz) een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden is verleend. Dit rekest is tegelijkertijd met doch apart van deze strafzaak behandeld. Evenals de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de verleende zorgmachtiging afdoende lijkt ter afwending van het recidiverisico. De rechtbank betrekt hierbij dat het verleden heeft laten zien dat verdachte, zolang hij zijn medicatie gebruikt, geen strafbare feiten pleegt en zich goed kan handhaven.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen verdere maatregel aan verdachte dient te worden opgelegd. Zij zal daarom volstaan met de beslissing dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/160877-20
primair: zware mishandeling;
02/118326-20
feit 1:mishandeling;
feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans zware mishandeling;
verklaart
verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sterk, voorzitter, mr. Speekenbrink en mr. Boelens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van den Hurk-Van der Zanden, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 februari 2021.
Mr. Boelens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
02/160877-20
Primairhij, op of omstreeks 18 juni 2020 te Tilburg aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en/of een whiplash en/of een afgebroken voortand (zichtbaar gelaatsletsel), heeft toegebracht door
- een tafel (met kracht) tegen die [aangever 1] aan te duwen (waardoor die [aangever 1] ten val kwam) en/of
- (met kracht) meermalen althans eenmaal in het gezicht althans tegen/op het hoofd en/of lichaam van die [aangever 1] te slaan en/of te stompen en/of
- die [aangever 1] in een nekklem te nemen/leggen en/of
- die [aangever 1] gedurende langere tijd (met kracht) in die nekklem te houden en/of
- zijn, verdachtes, arm tegen de kin van die [aangever 1] te drukken en/of die [aangever 1]
(vervolgens) meermalen althans eenmaal op te tillen en/of
- die [aangever 1] (met kracht) tegen een kast aan te duwen en/of
- die [aangever 1] bij de keel/hals/nek vast te pakken en/of
- (vervolgens) meermalen althans eenmaal (met kracht) in die keel/hals/nek te knijpen (waardoor die [aangever 1] voor enige duur geen/minder lucht heeft gekregen)
en/of
- die [aangever 1] meermalen althans eenmaal (met kracht) tegen het lichaam te trappen en/of schoppen;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Subsidiairhij op of omstreeks 18 juni 2020 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- een tafel (met kracht) tegen die [aangever 1] aan heeft geduwd (waardoor die [aangever 1] ten val kwam) en/of
- (met kracht) meermalen althans eenmaal in het gezicht althans tegen/op het
hoofd en/of lichaam van die [aangever 1] heeft geslagen en/of gestompt en/of
- die [aangever 1] in een nekklem heeft genomen/gelegd en/of
- die [aangever 1] gedurende langere tijd (met kracht) in die nekklem heeft gehouden
en/of
- zijn, verdachtes, arm tegen de kin van die [aangever 1] heeft gedrukt en/of die [aangever 1]
(vervolgens) meermalen althans eenmaal heeft opgetild en/of
- die [aangever 1] (met kracht) tegen een kast heeft geduwd en/of
- die [aangever 1] bij de keel/hals/nek vast heeft gepakt en/of
- (vervolgens) meermalen althans eenmaal (met kracht) in die keel/hals/nek heeft geknepen (waardoor die [aangever 1] voor enige duur geen/minder lucht heeft gekregen) en/of
- die [aangever 1] meermalen althans eenmaal (met kracht) tegen het lichaam heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
02/118326-20
Feit 1hij op of omstreeks 30 april 2020 te Tilburg [aangever 2] heeft mishandeld door hem een klap op/tegen het gezicht te geven;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2hij op of omstreeks 30 april 2020 te Tilburg [aangever 3] en/of [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangever 3] en/of [aangever 2] dreigend de woorden toe te voegen “Ik sloop jullie allebei” en/of “ik maak jullie kapot”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking:
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

10.Bijlage II

De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
02/160877-20
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2020156022 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 31.
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de aangifte van [aangever 1] d.d. 18 juni 2020;
- het proces-verbaal verhoor aangever d.d. 19 juni 2020;
- de geschriften, te weten de medische verklaringen van huisarts [naam 7] d.d. 23
juni 2020 en d.d. 26 november 2020 en de verwijzingsbrief van deze huisarts van 25 augustus 2020;
- het geschrift, te weten de brief van de fysiotherapeut [naam 3] d.d. 26 november 2020;
- het geschrift, te weten de brief van revalidatiearts [naam 4] d.d. 26 november 2020;
- de schriftelijke slachtofferverklaring;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 11 februari 2021;
02/118326-20
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000- 2020117004 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 24.
feit 1
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 2] , pagina’s 3-4 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van mishandeling en bedreiging. Op 30 april 2020 was ik aan het werk bij de [bedrijf 3] aan het [adres] in Tilburg.
Collega [aangever 3] had verdachte vriendelijk verzocht om een mandje te pakken. Dat had hij genegeerd, waardoor hij zijn boodschappen niet mocht afrekenen. Toen verdachte zijn pakken drinken wilde pakken, pakte ik die van hem weg. Toen kreeg ik een klap in mijn gezicht.
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 3] , pagina’s 5-6 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 30 april 2020 stond ik bij de ingang van de [bedrijf 3] aan het [adres] te Tilburg. Ik moest klanten erop wijzen om een winkelwagen of mand te gebruiken.
Mijn collega [aangever 2] zag dat de man spullen pakte en wilde dit voorkomen en pakte de spullen vast. Hierop zag ik dat de man gelijk uithaalde naar mijn collega [aangever 2] en hem op zijn hoofd raakte.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , pagina’s 8-9 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was op 30 april 2020 werkzaam als caissière bij de [bedrijf 3] . Ik zag dat de man met een tot vuist gebalde hand met kracht, [aangever 2] in zijn gezicht sloeg.
feit 2
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 2] , pagina 3 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van mishandeling en bedreiging. Op 30 april 2020 was ik aan het werk bij de [bedrijf 3] aan het [adres] in Tilburg.
[aangever 3] ) had hem vriendelijk verzocht om een mandje te pakken. Dat had hij genegeerd, waardoor hij zijn boodschappen niet mocht afrekenen. De man zei: "Als ik het niet mag afrekenen dan neem ik het mee". [aangever 3] zei toen: "als je dat doet dan wordt je aangehouden voor winkeldiefstal". De man zei toen: "je kunt me niet tegenhouden ik sloop jullie allebei". [aangever 3] attendeerde hem nog een keer dat hij zijn spullen niet meekrijgt. Toen begon hij weer te dreigen naar [aangever 3] dat hij heel het filiaal zou slopen en dat hij ons allemaal zou pakken. Toen kwam hij nog een keer bij mij staan. Hij zei tegen mij dat hij mij kapot zou maken en dat hij mij wel kon hebben.
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 3] , pagina’s 5-6 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van bedreiging. Op 30 april 2020 stond ik bij de ingang van de [bedrijf 3] aan het [adres] te Tilburg. Ik moest klanten erop wijzen om een winkelwagen of mand te gebruiken. Bij de ingang kwam een klant binnen die ik aansprak op de beleidsregels. Deze man negeerde mij gelijk en wilde niet voldoen aan de beleidsregels om een mand of winkelwagen te gebruiken. Door de houding van de man kwam hij dreigend op mij over en ik hoorde dat hij zei dat het hem niet uitmaakte en dat hij de [bedrijf 3] wel kapot maakte. Bij de kassa spraken ik en mijn collega [aangever 2] de man nogmaals aan op de beleidsregels en hebben hem de uitleg gegeven waarom wij dit deden. Ik hoorde dat de man meteen zei: "daar heb ik geen boodschap aan en de [bedrijf 3] komt er wel achter. Jullie komen er ook wel achter". Dit deed hij op een dreigende manier en kwam daarbij dicht tegen ons aan staan, dichter dan anderhalve meter. Omdat ik de man aansprak en hem had verteld dat wij hem niet hielpen kwam hij dreigend op mij af. Hij zei tegen mij dat ik er wel achter zou komen en dat hij de spullen dan zo wel zou meenemen als wij hem niet hielpen. Hij zei toen “ik maak jullie wel kapot” waarbij hij mij en mijn collega aankeek en vervolgens de spullen van de kassaband wilde afpakken. Ik voelde mij hierdoor erg bedreigd en had ook schrik voor de man.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , pagina’s 8-9 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik hoorde dat [aangever 3] ) nog een aantal keer netjes aan de man vroeg of hij een mandje wilde pakken. Ik zag dat de man hier niet van gediend was en dicht bij [aangever 3] ging staan. Ik zag dat ze echt Face tot Face stonden. Ik hoorde dat de man zei: "Ik doe helemaal niks voor jou!" Hij hield zich niet aan de regels van de 2 meter afstand van de corona maatregelen. Ik merkte dat de man steeds agressiever werd. Ik hoorde dat hij meerdere keren riep: "Ik maak je helemaal kapot." en nog meer woorden in dezelfde strekking. Ik zag dat [aangever 2] er ook bij kwam en zei tegen de man dat hij afstand moest houden. Ik hoorde de man weer bedreigingen uiten zoals eerder. Hij bleef schelden en bedreigen. Ik hoorde hem meerdere keren zeggen: "Ik ga je kapot maken en het maakt me niks uit." en meerdere woorden in de gelijke strekking.