ECLI:NL:RBZWB:2021:6709

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_5365 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet

Op 30 december 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker die een voorlopige voorziening heeft aangevraagd tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen. Dit besluit, genomen op 5 oktober 2021, hield in dat de aanvraag voor bijstand op grond van de Participatiewet buiten behandeling werd gesteld. De verzoeker, die al geruime tijd zonder inkomen of uitkering verkeert, heeft de voorzieningenrechter verzocht om te bepalen dat het college hem bijstand moet verstrekken.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen zitting heeft plaatsgevonden, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder eerdere uitspraken die in verband met de verzoeker zijn gedaan. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het college van Terneuzen terecht heeft geoordeeld dat de verzoeker niet alle benodigde gegevens heeft overgelegd, wat de reden was voor de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag.

In zijn oordeel heeft de voorzieningenrechter benadrukt dat de beslissing om een voorlopige voorziening te treffen afhankelijk is van een belangenafweging. Hij heeft vastgesteld dat de verzoeker niet de noodzakelijke bewijsstukken heeft overgelegd die nodig zijn voor het beoordelen van het recht op bijstand. Daarom heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen en dat het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5365 PW VV

uitspraak van 30 december 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen,verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 oktober 2021 (bestreden besluit) van het college inzake de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag voor bijstand op grond van de Participatiewet. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Op grond van de stukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker heeft een bijstandsuitkering aangevraagd. Deze aanvraag is op 15 april 2020 ontvangen.
Bij brieven van 11 mei 2020 en 20 mei 2020 heeft het college (aanvullende) stukken opgevraagd bij verzoeker. In deze brieven is tevens meegedeeld dat als verzoeker de gevraagde gegevens niet of niet volledig verstrekt dit tot gevolg kan hebben dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
Op 26 juni 2020 heeft verzoeker een aantal stukken overgelegd.
Met het besluit van 1 juli 2020 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat verzoeker niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd. Verzoeker heeft op 5 augustus 2020 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het bestreden besluit is het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoek
2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat hij al geruime tijd niet beschikt over een inkomen of een uitkering. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat het college aan hem bijstand moet verstrekken.
Wettelijk kader voorlopige voorziening
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Griffierecht
3. In eerdere procedures is geoordeeld dat verzoeker vrijstelling heeft gekregen voor het betalen van griffierecht. Daarbij is overwogen dat niet gebleken is dat verzoeker enig inkomen heeft. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen.
Oordeel van de voorzieningenrechter
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat op 7 april 2021 [1] en 8 juli 2021 [2] al eerder uitspraken zijn gedaan in verband met aanvragen van verzoeker voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Deze uitspraken zijn gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
In de hiervoor genoemde uitspraken is geoordeeld dat verzoeker een aantal stukken over moet leggen en duidelijkheid moet verstrekken over een aantal zaken voordat het recht op bijstand kan worden beoordeeld.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het college meer stukken heeft opgevraagd dan noodzakelijk is voor het vaststellen van het recht op bijstand. Zo is in de genoemde uitspraken al geoordeeld dat verzoeker geen bewijsstukken van zijn waterverbruik en van zijn kantoor over hoeft te leggen. In het bestreden besluit is dit ook erkend door het college. Het college heeft immers de overwegingen van de voorzieningenrechter zoals opgenomen in de uitspraak van 7 april 2021 tot de zijne gemaakt.
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat een deel van de door het college opgevraagde stukken wel noodzakelijk is voor het vaststellen van het recht op bijstand. Het gaat dan met name om de bewijsstukken dat de Nederlandse bankrekeningen zijn opgeheven, bewijzen van maandelijkse huurbetaling en bewijs waar verzoeker van heeft geleefd en indien er sprake is (geweest) van loon, bewijsstukken daarvan.
Uit de gedingstukken blijkt dat verzoeker de hiervoor genoemde noodzakelijke stukken niet heeft overgelegd. Net zoals in de uitspraken van 7 april 2021 en 8 juli 2021 is overwogen, zijn deze stukken nodig voor het beoordelen van het recht op bijstand. Nu verzoeker deze stukken niet heeft overgelegd was het college, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, bevoegd om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Er zijn geen omstandigheden die maken dat het college van deze bevoegdheid in redelijkheid geen gebruik heeft mogen maken. De voorzieningenrechter verwacht daarom dat het bestreden besluit in beroep stand zal houden. Het verzoek om voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 30 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.