Op 8 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening heeft verzocht met betrekking tot zijn uitkering op grond van de Participatiewet. Verzoeker heeft sinds 2019 meerdere aanvragen ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, waarvan de meeste zijn afgewezen of buiten behandeling zijn gesteld wegens het niet overleggen van benodigde documenten. In eerdere procedures heeft de voorzieningenrechter verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen, onder andere omdat verzoeker niet heeft meegewerkt aan een huisbezoek en bepaalde bewijsstukken niet heeft overgelegd.
In deze procedure heeft verzoeker opnieuw verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij hij stelt recht te hebben op bijstand met terugwerkende kracht en schadevergoeding. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet is verschenen op de zitting en dat hij geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die een andere beslissing rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoeker niet aan zijn medewerkingsplicht heeft voldaan en dat er geen reden is om de eerdere uitspraken te herzien. Bovendien is het college nog niet in gebreke gesteld voor het niet tijdig beslissen op verzoekers bezwaar tegen het besluit van 1 juli 2020.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoeker niet alle gevraagde stukken heeft overgelegd en niet heeft meegewerkt aan gesprekken met het college. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt.