In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland over de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 343.000, wat door de belanghebbende als te hoog werd betiteld. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 14 mei 2019. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting in Middelburg op 12 november 2021, waar de belanghebbende aanwezig was en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd werd door taxateurs. De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde voldoende aannemelijk heeft gemaakt door middel van een taxatierapport en vergelijkingsobjecten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning moet worden bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopprijzen van vergelijkbare woningen worden meegenomen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de gehanteerde WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet op alle bezwaargronden van de belanghebbende is ingegaan, wat leidt tot een vergoeding van het griffierecht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De Staat der Nederlanden is veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan de belanghebbende en de heffingsambtenaar moet het griffierecht van € 47,- vergoeden.