In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, wonende in Oostenrijk, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2015, die door de inspecteur was opgelegd na het constateren dat er te weinig belasting was geheven. De belanghebbende had eerder een aangifte IB ingediend, maar deze was niet verwerkt omdat het verkeerde aangiftebiljet was gebruikt. De inspecteur had de belanghebbende niet uitgenodigd om aangifte te doen, wat leidde tot de navorderingsaanslag.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de navorderingsaanslag terecht heeft opgelegd, maar dat de uitspraak op bezwaar onbevoegdelijk is gedaan. Dit was het gevolg van een schending van het mandaatverbod zoals vastgelegd in artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de betrokkenheid van een bepaalde inspecteur bij zowel de navorderingsaanslag als de uitspraak op bezwaar zodanig was dat dit de zorgvuldigheid van de procedure in gevaar bracht. Hierdoor is de uitspraak op bezwaar vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit zijn in stand gelaten.
De rechtbank heeft de inspecteur ook veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 2.026 zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.