Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 20 december 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster,
Procesverloop
Overwegingen
Beoordeling
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. M.N.G. Brok, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, dat haar aanvraag om bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet had afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de veronderstelling dat verzoekster een gezamenlijke huishouding voerde met de vader van haar jongste kinderen, die niet op haar adres stond ingeschreven.
Tijdens de zitting op 9 december 2021 heeft verzoekster betoogd dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat de vader van haar kinderen niet zijn hoofdverblijf bij haar had. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat verzoekster onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de vader niet bij haar woonde. De rechtbank heeft overwogen dat het zwaartepunt van zijn leven, gezien de frequentie van zijn bezoeken en de zorg voor de kinderen, bij verzoekster lag.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit van Baanbrekers stand kan houden en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tevens heeft de voorzieningenrechter partijen geadviseerd om in overleg te treden over mogelijke maatwerkoplossingen voor verzoekster, gezien haar medische situatie en de zorg voor haar kinderen.