In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een voetbalvereniging en de heffingsambtenaar van de gemeente over de vastgestelde WOZ-waarden van twee clubhuizen. De heffingsambtenaar had in een beschikking van 28 februari 2019 de WOZ-waarden vastgesteld op respectievelijk € 286.000 en € 519.000 voor de clubhuizen, gelegen aan [adres 1] en [adres 2] te Raamsdonkveer. De vereniging maakte bezwaar tegen deze waarden, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond in zijn uitspraak op bezwaar van 8 november 2019. Hierop heeft de vereniging beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 23 september 2021 was de heffingsambtenaar niet aanwezig, ondanks een tijdige uitnodiging. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging correct was verzonden. De vereniging stelde dat de WOZ-waarden te hoog waren en onderbouwde dit met twee taxatierapporten van 11 september 2019, waarin de clubhuizen werden getaxeerd op € 150.000 en € 313.000. De taxateur baseerde zijn waardering op de gecorrigeerde vervangingswaarde en stelde dat de restwaarde van de clubhuizen nihil was, omdat deze op de nominatie stonden om gesloopt te worden.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar zijn waarden niet aannemelijk had gemaakt, omdat hij geen verweerschrift had ingediend. De rechtbank stelde de WOZ-waarden in goede justitie vast op € 180.000 voor [adres 1] en € 420.000 voor [adres 2]. De beroepen werden gegrond verklaard, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten van de vereniging, die op € 2.773,60 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen.