ECLI:NL:RBZWB:2021:6425

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_4821 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van een last onder bestuursdwang tot sluiting van een woning op basis van de Opiumwet

Op 16 december 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar maakte tegen een besluit van de burgemeester van Tilburg. Dit besluit, genomen op 5 november 2021, hield in dat de woning van verzoeker aan de [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] voor een periode van drie maanden gesloten zou worden op grond van de Opiumwet. De burgemeester had geconstateerd dat er in de woning goederen aanwezig waren die gebruikt konden worden voor de teelt van hennep, wat leidde tot de beslissing om de woning te sluiten. Verzoeker, die de woning huurt van [naam woningbouwvereniging], voerde aan dat de aangetroffen goederen legaal waren en dat er geen sprake was van criminele intentie. Hij stelde dat de burgemeester ten onrechte had besloten tot sluiting zonder eerst een waarschuwing te geven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 9 december 2021. Tijdens de zitting waren zowel verzoeker als zijn gemachtigde, mr. L.C.W. Wingens, aanwezig, evenals de gemachtigde van de burgemeester, mr. M. van Gansen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang was bij het verzoek van verzoeker. In de beoordeling werd gekeken naar de rechtmatigheid van het besluit van de burgemeester en de belangenafweging tussen verzoeker en de openbare orde.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, gezien de aangetroffen goederen die duiden op een mogelijke hennepteelt. De rechter concludeerde dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te handhaven en dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten om de woning voor drie maanden te sluiten. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4821 VV

uitspraak van 16 december 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. B.J.P. van Gils,
en

de burgemeester van de gemeente Tilburg,

verweerder.
Als derde partij is aangemerkt:
[naam woningbouwvereniging], te [vestigingsplaats woningbouwvereniging].

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 november 2021(bestreden besluit) van de burgemeester tot sluiting van de woning aan [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] (hierna: woning) voor een periode van drie maanden. Hij heeft daarnaast de voorzieningen-rechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld op zitting in Breda op 9 december 2021. Verzoeker was daarbij samen met mr. L.C.W. Wingens (kantoorgenoot/waarnemer gemachtigde) aanwezig. Namens de burgemeester was
mr. M. van Gansen aanwezig.

Overwegingen

1. Feiten

Verzoeker huurt de woning. [naam woningbouwvereniging] is eigenaar van de woning. Uit een bestuurlijke rapportage van de politie van 15 september 2021 is gebleken dat een fraude inspecteur van Enexis door middel van een netmeting heeft geconstateerd dat een “henneppatroon” waarneembaar was op de stroomkabel van [adres verzoeker] in [woonplaats verzoeker]. Tevens is door dezelfde fraude inspecteur vastgesteld dat de woning, vergeleken met voorgaande jaren, een zeer klein stroomverbruik had. Uit de politiesystemen bleek dat de enige ingeschrevene van voornoemd adres, verzoeker, in het verleden twee keer voorkwam voor het vervaardigen van softdrugs. De politie heeft op 8 juli 2021, nadat verzoeker zelf de voordeur heeft geopend, de woning binnengetreden.
In de woning en de berging heeft de politie de volgende voorwerpen aangetroffen:
Belichting
  • 21 assimilatielampen;
  • 17 armaturen;
  • 8 transformatoren;
  • 1 tijdschakelaar;
  • 1 schakelbord.
Ventilatie
  • 1 koolstoffilter;
  • 2 luchtafzuigers;
  • 2 slakkenhuisventilatoren in softboxen.
Verwarming
  • 1 kachel;
  • 2 (temperatuur gestuurde) ventilatorregelaars.
Verwerking
8 droogrekken (met daarop plantenrestanten).
De burgemeester heeft bij brief van 24 september 2021 zijn voornemen kenbaar gemaakt om het pand te sluiten voor de duur van drie maanden. Verzoeker heeft daar een zienswijze tegen ingediend.
De burgemeester heeft verzoeker bij het bestreden besluit op grond van art. 13b, eerste lid, onder b, in samenhang met de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet gelast om het pand te sluiten en afgesloten te houden met ingang van 23 november 2021 voor een periode van drie maanden.
Verzoeker heeft bezwaar daartegen gemaakt en heeft de voorzieningenrechter daarnaast verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft schriftelijk aan de rechtbank meegedeeld dat hij de effectuering van zijn besluit van 5 november 2021 opschort tot drie dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter.

2. Standpunt verzoeker

2.1
Verzoeker heeft aangevoerd dat de burgemeester het bestreden besluit ten onrechte heeft genomen. De diverse goederen lagen nieuw en in verpakking in de woning. De voorwerpen heeft verzoeker ‘verworven’ toen hij nog werkzaam was in een destijds legale growshop. Verzoeker was er niet aan toegekomen om de goederen op te ruimen. Daar heeft verzoeker aan toegevoegd dat geen sprake is van een criminele intentie. Van grootschalige hennepteelt en/of handel is pas sprake bij 500 gram hennep of 200 hennepplanten. De aangetroffen voorwerpen duiden niet op een dergelijke grootschalige handel in hennep. Verder heeft verzoeker aangevoerd dat het Openbaar Ministerie heeft besloten om hem niet te vervolgen.
2.2
Volgens verzoeker blijkt uit het bestreden besluit niet dat de woning in overeenstemming met het beleid wordt gesloten voor de duur van drie maanden. Uit dat besluit blijkt namelijk niet dat sprake is van een in het beleid genoemd ‘ernstig geval’, waarbij de bestuurlijke waarschuwing wordt overgeslagen. De burgemeester had moeten volstaan met een waarschuwing of verzoeker had een termijn gegund moeten worden om de voorwerpen zelf te vernietigen.
2.3
Verder heeft verzoeker aangevoerd dat geen sprake is geweest van overlast. In en om de woning was geen sprake van handel in drugs. Risico’s voor omwonenden hebben zich niet voorgedaan. Gelet daarop bestaat geen belang bij handhaving en is de sluiting niet noodzakelijk ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde.
2.4
Verzoeker heeft daarnaast aangevoerd dat het bestreden besluit onevenredig is, omdat hij de huur van de woning door moet betalen.
3. Voorlopige voorziening
3.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er voldoende gebleken van een spoedeisend belang van verzoeker bij het verzoek om een voorlopige voorziening.
3.2
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
3.3
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Wettelijk kader
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. Beoordeling
Bevoegdheid van de burgemeester
5.1
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] (ABRvS) blijkt dat de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, onder b, gelezen in verband met artikel 11a van de Opiumwet, bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang als in een lokaal of op een erf voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk in strijd met artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet te handelen, zoals door middel van hennepteelt. In een dergelijk geval is het de betrokkene die in strijd met artikel 11a van de Opiumwet heeft gehandeld. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikelen 11a en 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet [2] volgt dat de aangetroffen situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stof, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden zoals resultaten van tapgesprekken of observaties. De beoordeling of sprake is van het beroeps- of bedrijfsmatig in strijd handelen met artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet is volgens paragraaf 3.2.1. van de Aanwijzing Opiumwet, in het geval van een hennepplantage, afhankelijk van het aantal planten, de mate van de professionaliteit en het doel van de teelt.
5.2
Om bevoegd te zijn op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is het niet nodig dat alle aangetroffen voorwerpen tegelijk geschikt zijn om een volledige beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten. Voldoende is dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de betrokkene wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage. Ook indien slechts een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn om een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten, kan de burgemeester bevoegd zijn, mits de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn. Zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is van belang of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs.
5.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat in het pand verschillende aan hennepteelt gerelateerde goederen zijn aangetroffen. Van de aangetroffen voorwerpen moet, met name wegens de
aarden
hoeveelheiddaarvan, redelijkerwijs worden aangenomen dat deze
in combinatie met elkaargebruikt kunnen worden voor de teelt van hennep op een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige manier. De burgemeester heeft dat – in overeenstemming met de Beleidsregels artikel 13b van de Opiumwet – aannemelijk gemaakt door in het bestreden besluit toe te lichten dat één kweeklamp kan worden gebruikt op 1 vierkante meter kweekoppervlakte en dat op die oppervlakte maximaal 25 planten (20 bij 20 cm) gekweekt kunnen worden. De burgemeester heeft berekend dat bij 16 planten per lamp met de hoeveelheid aangetroffen lampen ongeveer 336 hennepplanten gekweekt kunnen worden. De goederen die zijn aangetroffen zijn daarnaast goederen die de politie bij iedere hennepkwekerij aantreft en staan standaard genoemd op de ‘ruimlijst’ van de politie bij het ontmantelen van hennepkwekerijen. Daar heeft de burgemeester aan toegevoegd dat koolstoffilters specifiek worden ingezet voor de hennepteelt, om de naar hennep geurende lucht af te zuigen. Bij de teelt van andere gewassen is dat niet nodig. Ook de slakkenhuisventilatoren die zijn aangetroffen worden specifiek voor hennepkwekerijen gebruikt. Ze zijn ingebouwd in geïsoleerde houten of stalen kisten (softboxen) om het geluid te dempen. Dat wellicht niet alle goederen zijn aangetroffen om een hennepkwekerij op te zetten, maakt die conclusie niet anders. Indien slechts een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn om een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten, kan de burgemeester – gelet op voornoemde jurisprudentie – namelijk bevoegd zijn.
5.4
De voorzieningenrechter is daarnaast van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat verzoeker wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage. Uit de gronden blijkt dat verzoeker in het verleden werkzaam is geweest in een growshop en dat hij Opiumwet-antecedenten heeft. Uit die feiten en/of omstandigheden tezamen en in samenhang bezien met de aard en hoeveelheid van de goederen die zijn aangetroffen, kan worden afgeleid dat verzoeker in ieder geval ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage.
6. Toepassing van de bevoegdheid
Beleid
6.1
Artikel 13b van de Opiumwet voorziet niet in een verplichting om een last onder bestuursdwang op te leggen in een situatie, zoals beschreven in het artikel, maar in de mogelijkheid daartoe. Het is een discretionaire bevoegdheid en de burgemeester dient een belangenafweging te maken, om te beslissen of hij van de bevoegdheid gebruik maakt en op welke wijze hij van de bevoegdheid gebruik maakt. Ter uitvoering van die bevoegdheid, heeft de burgemeester de Beleidsregels artikel 13b van de Opiumwet (hierna: beleidsregels) vastgesteld.
De burgemeester heeft de woning in overeenstemming met dit beleid gesloten voor de duur van drie maanden. Indien in woningen of bij woningen behorende erven voorbereidingshandelingen plaatsvinden ten aanzien van voorwerp(en) en/of stof(fen) als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet volgt volgens de beleidsregels bij de eerste constatering een sluiting van drie maanden.
6.2
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De burgemeester dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de sluiting van een woning - die een inmenging in het in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) neergelegde recht kan vormen – dient een zwaar gewicht te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is.
Noodzakelijkheid
6.3
Verzoeker heeft aangevoerd dat sluiting van het pand niet noodzakelijk is. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft hij aangevoerd dat geen sprake is geweest van een overlastsituatie vanuit zijn woning. De eventueel door derden ervaren overlast in [adres verzoeker] hoort volgens verzoeker overduidelijk bij een andere woning (in dezelfde straat) waar een hennepkwekerij is aangetroffen, waarbij volgens de politie aanwijzingen zouden zijn geweest voor meerdere oogsten. Dat die woning wordt gesloten om herhaling van de handel in drugs of vanuit dat pand te voorkomen, de bekendheid van het pand als drugspand in het criminele circuit weg te nemen om een signaal af te geven dat de overheid optreedt tegen de drugscriminaliteit, wordt door verzoeker volledig ondersteund.
6.4
De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester in voldoende mate heeft toegelicht dat de sluiting noodzakelijk is. De burgemeester schrijft in het bestreden besluit dat de zichtbare tijdelijke sluiting van de woning met bijbehorend erf van groot belang is, omdat hier een sterke signaalfunctie vanuit gaat die naast een preventieve werking (anderen afschrikken en het voorkomen van herhaling) ook de aantrekkingskracht op andere criminele activiteiten tegengaat. Daardoor wordt de rust rondom de woning voor de omgeving hersteld en worden de (mogelijke) risico's voor omwonenden weggenomen (zij hebben namelijk recht op een veilige woon- en leefomgeving). Aan buurtbewoners wordt gelijktijdig het signaal afgegeven dat de overheid serieus omgaat met hun meldingen en hierop acteert, waardoor het vertrouwen en de meldingsbereidheid toenemen. De zichtbare tijdelijke sluiting heeft dus tot doel drugshandel tegen te gaan, verdere overtredingen in de woning te voorkomen, risico's voor omwonenden weg te nemen en een signaal te geven aan drugscriminelen en buurtbewoners dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit.
Belangenafweging / evenredigheid
6.5
De gevolgen voor verzoeker bij sluiting zijn van financiële aard. Verzoeker zal namelijk niet alleen kosten moeten maken voor een vervangende woonruimte, maar zal gedurende de sluitingsperiode tevens de huur moeten doorbetalen voor de woning.
6.6
De burgemeester acht de sluiting niet onevenredig. Inherent aan een sluiting van een woning is volgens de burgemeester dat een bewoner de woning moet verlaten. Er is uit het dossier niet gebleken dat verzoeker een bijzondere binding met de woning heeft. Verzoeker woont alleen in de woning. Er is geen sprake van medebewoners die dupe worden van de last tot sluiting. Voorts is het aannemelijk dat verzoeker verantwoordelijk was voor de in de woning aangetroffen voorwerpen. Met de aanwezigheid van de bewuste goederen in de woning heeft verzoeker een groot risico genomen. Verzoeker kon of had kunnen voorzien welke consequenties de burgemeester aan de door hem gepleegde overtreding van de Opiumwet zou verbinden.
Het uitgangspunt is dat een bewoner voor de periode van afsluiting zelf op zoek gaat naar vervangende woonruimte, ook als hij daarvoor kosten moet maken. Verzoeker heeft volgens de burgemeester niet aangegeven dat hij bij een tijdelijke sluiting niet in staat zal zijn om vervangende woonruimte te vinden. De burgemeester heeft verzoeker gewezen op de mogelijkheid om zich tot Traverse te wenden. Het is begrijpelijk dat dit vanuit de positie van verzoeker niet de voorkeur verdient, maar daarin onderscheidt hij zich niet van andere bewoners die met een tijdelijke sluiting als bedoeld in art. 13b van de Opiumwet worden geconfronteerd.
6.7.1
De voorzieningenrechter oordeelt – gelet op de door de burgemeester genoemde omstandigheden – dat de burgemeester in redelijkheid heeft mogen besluiten dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden de sluiting niet onevenredig maken. De voorzieningenrechter heeft daar ook bij in aanmerking genomen dat in de woning een grote hoeveelheid voorwerpen bestemd voor de beroeps- of bedrijfsmatige en/of grootschalige hennepteelt en/of -handel zijn aangetroffen.
6.7.2
In de omstandigheid dat de strafzaak tegen verzoeker is geseponeerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de burgemeester daarom van de sluiting had moeten afzien. De bestuursrechtelijke bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting staat los van een eventuele strafrechtelijke procedure. [3]
Duur sluiting
6.8
Ook heeft verzoeker aangevoerd dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet volstaan kan worden met een waarschuwing. Een sluiting van drie maanden staat niet in verhouding tot de vereiste wetenschap / opzet dan wel een situatie die van dien aard is dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het om strafbare voorbereidingshandelingen gaat. Jaren geleden heeft de politie een controle uitgevoerd in de woning en de nu beschreven goederen waren toen ook al aanwezig en zijn toen niet in beslag genomen. Niet valt in te zien waarom niet kon worden volstaan met een waarschuwing.
6.9
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het pand voor de duur van drie maanden te sluiten. Een termijn van drie maanden acht de voorzieningenrechter niet onredelijk, omdat die termijn gelet op de geconstateerde hoeveelheid aan hennepteelt gerelateerde goederen nodig is om de onder het kopje ‘noodzakelijkheid’ te bewerkstelligen doeleinden te realiseren. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat toepassing van het oude en meer recente beleid voor de uitkomst/duur van de sluiting niet(s) uitmaakt.
7. Voorlopige conclusie
De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C.J.M. Hendrickx, griffier, op 16 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Wettelijk kader
Opiumwet
Artikel 3 van de Opiumwet
Het is op grond van artikel 3 van de Opiumwet verboden een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Hennep staat vermeld op lijst II.
Artikel 11, derde lid, van de Opiumwet
Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 11a van de Opiumwet
Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
Beleid
De burgemeester heeft invulling gegeven aan de bevoegdheid die hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomt, door vaststelling van de “Beleidsregels artikel 13b van de Opiumwet”. In de beleidsregels is o.a. het onderstaande opgenomen.
Indien in woningen of bij woningen behorende erven voorbereidingshandelingen plaatsvinden ten aanzien van voorwerp(en) en/of stof(fen) als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet, volgt bij een 1ste constatering een sluiting van 3 maanden

Voetnoten

1.ABRvS 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:368, r.o. 4.1 en ABRvS 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:617, r.o. 5.
2.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:395.