Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
BRE 20/6197);
BRE 21/881).
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een Belgische belastingplichtige en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die in België woont, had bezwaar aangetekend tegen de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2016 en 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in 2016 geen belastbare inkomsten had en dat de inspecteur de aanslag voor dat jaar ten onrechte niet als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige had aangemerkt. De inspecteur had in 2017 een pensioeninkomen van € 1.561 vastgesteld, maar de belanghebbende betwistte de berekening van de teruggaaf heffingskorting en de vergoede belastingrente voor beide jaren. Tijdens de zitting op 2 november 2021 was de belanghebbende niet aanwezig, maar de inspecteur was vertegenwoordigd. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard voor zover het ging om een vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de belastingrente correct had berekend en dat er geen sprake was van ongerechtvaardigde verrijking van de staat. De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 december 2021.