Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017, die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.969. De inspecteur had op 15 mei 2020 het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, omdat de bezwaartermijn was verstreken. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de aanslag op de juiste wijze was bekendgemaakt, ondanks de detentie van de belanghebbende. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor het indienen van het bezwaar op 23 januari 2019 was verstreken en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. Daarnaast werd het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering niet-ontvankelijk verklaard, omdat eerst bezwaar gemaakt moest worden. De rechtbank droeg de inspecteur op om het beroepschrift in behandeling te nemen als bezwaarschrift tegen de ambtshalve beslissing.