ECLI:NL:HR:2007:BA1824

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
42090
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens termijnoverschrijding en detentie

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, X, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 november 2004. De uitspraak betreft een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Hof van 14 mei 2004, waarin een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 werd opgelegd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat een afschrift van de uitspraak van het Hof op 17 november 2004 op de wettelijk voorgeschreven wijze naar belanghebbende is verzonden. Dit betekent dat de termijn voor het instellen van beroep in cassatie is aangevangen op 18 november 2004 en geëindigd op 29 december 2004. Het beroepschrift in cassatie is echter pas op 9 mei 2005 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen, wat betekent dat het te laat is ingediend.

Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift en in zijn conclusie van repliek van 4 september 2006 aangevoerd dat hij niet in verzuim is geweest, onder andere omdat hij gedurende de beroepstermijn gedetineerd was. De Hoge Raad oordeelt echter dat zonder nadere toelichting van belanghebbende niet kan worden aangenomen dat zijn detentie hem heeft belet om tijdig voorzieningen te treffen om het verstrijken van de termijn voor het instellen van beroep in cassatie te voorkomen. De Hoge Raad concludeert dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het niet binnen de gestelde termijn is ingediend.

De Hoge Raad heeft in deze uitspraak ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2007 door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.

Uitspraak

Nr. 42.090
30 maart 2007
AS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 november 2004, nr. BK-03/02651, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof van 14 mei 2004 betreffende de aan hem voor het jaar 2000 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Blijkens een door de Griffier van het Hof op de uitspraak van het Hof gestelde aantekening is een afschrift van die uitspraak aangetekend aan belanghebbende verzonden op 17 november 2004. Dit stuk is wegens onbestelbaarheid teruggezonden aan het Hof. De Griffier heeft het stuk vervolgens bij gewone brief opnieuw verzonden naar hetzelfde adres. Naar een door meergenoemde Griffier ingesteld onderzoek heeft uitgewezen, stond belanghebbende op 17 november 2004 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op dat adres ingeschreven.
Blijkens een door de Griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening is dit beroepschrift op 9 mei 2005 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
Nu uit het hiervóór vermelde volgt dat de uitspraak van het Hof op de wettelijk voorgeschreven wijze naar belanghebbende is verzonden, is de termijn van zes weken voor het instellen van beroep in cassatie aangevangen op 18 november 2004 en geëindigd op 29 december 2004. Het beroepschrift in cassatie is derhalve te laat ingediend.
Hetgeen belanghebbende in zijn beroepschrift in cassatie en in zijn conclusie van repliek van 4 september 2006 heeft bericht omtrent de te late indiening van het beroepschrift in cassatie is onvoldoende voor de conclusie dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Zonder nadere toelichting, die door belanghebbende niet is gegeven, kan niet worden aangenomen dat de omstandigheid dat belanghebbende gedurende de looptijd van de beroepstermijn was gedetineerd, het voor hem, nadat hij volgens zijn zeggen medio november 2004 had vernomen dat het Hof op 17 november 2004 uitspraak zou doen, onmogelijk maakte voorzieningen te treffen ter voorkoming van het ongebruikt verstrijken van de termijn voor het instellen van beroep in cassatie tegen die uitspraak.
Gelet op het hiervoor overwogene moet het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard.
2. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2007.